200502120/1.
Datum uitspraak: 7 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap Ouder- en Kindzorg Rotterdam B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. 04/834 van de rechtbank Rotterdam van 27 januari 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam.
Bij besluit van 17 januari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: het college) aan de Stichting Thuiszorg Rotterdam (thans: de Stichting Zorggroep STR, hierna: de Stichting) subsidie verleend voor het jaar 2003 voor een bedrag van maximaal € 6.599.500,-- voor de in de bijlage omschreven producten voor 0-4-jarigen.
Bij besluit van 11 februari 2004 heeft het college, voorzover thans van belang, het daartegen door de Stichting gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 januari 2005, verzonden op 31 januari 2005, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 25 mei 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 29 augustus 2005 heeft de Stichting desgevraagd een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2005, waar appellante en de Stichting, vertegenwoordigd door mr. E.W.M. Meulemans, advocaat te Zwolle, en [directeur van appellante] en het college, vertegenwoordigd door drs. E.J. Overgaauw en mr. E. Hendriks, ambtenaren bij de gemeente Rotterdam, zijn verschenen.
2.1. Appellante klaagt dat de rechtbank haar ten onrechte niet als belanghebbende, in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft aangemerkt.
2.1.1. Dat betoogt faalt. Appellante heeft weliswaar een feitelijk belang bij het besluit tot subsidieverlening aan de Stichting, maar zij kan aan dit besluit geen recht of bevoegdheid ontlenen. Haar aanspraak op de subsidie voor het jaar 2003 is immers louter afhankelijk van haar afspraken met de Stichting waarin is vastgelegd dat deze subsidie direct aan haar zal worden doorgesluisd. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat appellante geen rechtstreeks belang heeft bij het besluit.
2.2. Nu in 2.1.1. is overwogen, dat appellante niet als belanghebbende kan worden beschouwd, kan het betoog van appellante met betrekking tot artikel 6:13 van de Awb buiten beschouwing blijven.
2.3. Appellante betoogt subsidiair dat de rechtbank ten onrechte niet heeft aangenomen dat het beroep mede namens de Stichting is ingesteld.
2.3.1. Dat betoog faalt eveneens. Uit het beroepschrift blijkt niet dat het beroep mede namens de Stichting is ingesteld. Dat in het beroepschrift staat vermeld dat de Stichting 100% aandeelhouder is van appellante, maakt dat niet anders. De machtiging die de Stichting op 25 februari 2003 aan Ouder- en Kindzorg Rotterdam - destijds onderdeel uitmakend van de Stichting - heeft verleend, kan niet worden aangemerkt als een machtiging aan appellante. De brief van 1 februari 2005, waarin de Stichting verklaart dat zij appellante heeft gemachtigd om mede namens haar beroep in te stellen, is niet binnen de beroepstermijn overgelegd.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. G.J. van Muijen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Larsson-van Reijsen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2005