ECLI:NL:RVS:2005:AU7546

Raad van State

Datum uitspraak
7 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200501134/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor wijziging bouwplan in Amsterdam Oud Zuid

In deze zaak heeft het dagelijks bestuur van stadsdeel Amsterdam Oud Zuid op 27 augustus 2002 geweigerd om appellant vrijstelling en een bouwvergunning te verlenen voor het wijzigen van een eerder verleende bouwvergunning. Het wijzigingsvoorstel omvatte het toevoegen van een extra bouwlaag en het aanpassen van de indeling van het gebouw aan de [locaties] te [plaats]. De rechtbank Amsterdam, nevenzittingsplaats Haarlem, heeft op 30 december 2004 het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant hoger beroep heeft ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 25 oktober 2005 behandeld. Het dagelijks bestuur heeft de weigering om de bouwvergunning te verlenen onderbouwd met het argument dat het bouwplan niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand en in strijd is met het bestemmingsplan "De Pijp". Appellant betoogde dat het welstandsadvies van de Commissie voor Welstand en Monumenten niet zorgvuldig tot stand was gekomen en onvoldoende gemotiveerd was. De Raad van State oordeelde echter dat het welstandsadvies voldoende gemotiveerd was en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen gebreken aan het advies kleefden.

De Raad van State concludeerde dat het dagelijks bestuur zich terecht op het standpunt had gesteld dat het bouwplan niet voldeed aan de welstandseisen. Appellant had geen deskundig tegenadvies overgelegd en de eerdere positieve adviezen van de welstandscommissie betroffen andere bouwplannen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel van appellant werd eveneens afgewezen. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200501134/1.
Datum uitspraak: 7 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 03/2278 van de rechtbank Amsterdam, nevenzittingsplaats Haarlem, van 30 december 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het dagelijks bestuur van stadsdeel Amsterdam Oud Zuid.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 27 augustus 2002 heeft het dagelijks bestuur van stadsdeel Amsterdam Oud Zuid (hierna: het dagelijks bestuur) appellant geweigerd vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het wijzigen van de aan hem op 24 juni 2002 verleende bouwvergunning voor het nog op te richten gebouw aan de [locaties] te [plaats]. De wijziging bestaat uit het maken van een extra bouwlaag en het verenigen van deze bouwlaag met de vierde verdieping met bestemming van het geheel tot één afzonderlijke woning, het maken van een liftinstallatie en het wijzigen van een gedeelte van de indeling van de verdiepingen en de kelder ten behoeve van de liftinstallatie.
Bij besluit van 24 maart 2003 heeft het dagelijks bestuur het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 december 2004, verzonden op 31 december 2004, heeft de rechtbank Amsterdam, nevenzittingsplaats Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 3 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 3 maart 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 27 april 2005 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 oktober 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. R.S. Namjesky, advocaat te Breda, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. E. Pans, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als getuige gehoord [partij].
2.    Overwegingen
2.1.    Het dagelijks bestuur heeft aan de in bezwaar gehandhaafde weigering om bouwvergunning te verlenen ten grondslag gelegd dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand en dat het niet voldoet aan de voorschriften van het bestemmingsplan "De Pijp" met bijbehorend "4e uitwerkingsplan" en het Bouwbesluit.
2.2.    Het geschil spitst zich toe op de eerstgenoemde weigeringsgrond. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het welstandsadvies van de Commissie voor Welstand en Monumenten (hierna: de welstandscommissie) van 21 augustus 2002 niet zorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd waarom is afgeweken van een eerder positief advies, zodat het dagelijks bestuur het niet aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag had mogen leggen.
2.2.1.    Dit betoog treft geen doel. De welstandscommissie is blijkens haar advies van 21 augustus 2002 van oordeel dat het bouwplan niet voldoet aan de welstandseisen, omdat (de hoogteoverschrijding van) het bouwplan strijdig is met het vastgestelde beleid. Blijkens de beslissing op bezwaar wordt met dit beleid bedoeld het "Beeldkwaliteitsplan de Pijp" (hierna: het beeldkwaliteitsplan) en valt de [locaties] in zone C, een zone met stedenbouwkundige meerwaarde. Ten aanzien van deze zone is in het beeldkwaliteitsplan bepaald dat de architectonische continuïteit moet worden gehandhaafd, dat stedenbouwkundige ingrepen geen afbreuk mogen doen aan het bestaande straatbeeld en dat nieuwbouw hierop dient in te gaan.
In het advies van 21 augustus 2002 heeft de welstandscommissie de strijdigheid met het beeldkwaliteitsplan als volgt gemotiveerd:
"(…) Het voorgestelde volume doorbreekt de hoogte van de straatwand op pregnante wijze en vormt daardoor een ernstige verstoring. Daarnaast vertoont de architectuur van het plan een aanzienlijke verslechtering ten opzichte van het goedkeurde plan van 22 mei 2002. Door de buiten proportionele afmeting van de opbouw wordt de massa-opbouw en de structuur van de gevel zeer onevenwichtig. De beëindiging van de gevel heeft het beeld van een "waterhoofd" dat niet in verhouding staat tot het middendeel en de plint. Bovendien wordt hiermee de interpretatie van de 19e eeuwse architectuur teniet gedaan".
De Afdeling overweegt met de rechtbank dat uit het advies blijkt dat getoetst is aan de ter plaatse geldende welstandscriteria en dat, gelet op de overwegingen van de welstandcommissie, de uitkomst van de welstandsbeoordeling voldoende is gemotiveerd. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat niet gebleken is dat aan het welstandsadvies naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken kleven.
Dat de welstandscommissie op 12 december 2001 een positief advies heeft gegeven over een eerdere bouwaanvraag van appellant, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank heeft met recht geoordeeld dat dit welstandsadvies betrekking heeft op een ander bouwplan. Het advies van 12 december 2001 ziet immers op het realiseren van een zesde bouwlaag, terwijl in het onderhavige bouwplan sprake is van een bijzondere bouwlaag, te weten een kap als bedoeld in het bestemmingsplan. Blijkens de tekeningen zou de zesde bouwlaag ook minder hoog uitstijgen boven de naastliggende panden.
Anders dan appellant betoogt, kan voorts niet worden geoordeeld dat het welstandsadvies de grenzen van de welstandstoets overschrijdt. Uit de planvoorschriften volgt dat een opbouw met kapverdieping, waarin het onderhavige bouwplan voorziet, ter plaatse is toegestaan. Door het bouwplan wordt evenwel de in het bestemmingsplan toegestane maximale bouwhoogte - met inbegrip van de binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid - overschreden. Een verwezenlijking van de door het bestemmingsplan toegestane bouwmogelijkheden wordt door het volgen van het welstandsadvies op zichzelf niet belemmerd.
Gelet hierop, en in aanmerking genomen dat appellant geen deskundig tegenadvies heeft overgelegd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het dagelijks bestuur zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Het eerdergenoemde welstandsadvies van 12 december 2001 is reeds hierom niet als een zodanig advies aan te merken, nu dit advies, zoals hiervoor overwogen, betrekking heeft op een ander bouwplan.
2.3.    Het betoog van appellant dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur hem in de gelegenheid had moeten stellen zijn bouwplan aan te passen overeenkomstig het eerdere door de welstandscommissie goedgekeurde bouwplan, leidt niet tot het door appellant gewenste resultaat. Dit eerdere bouwplan voorziet in het realiseren van een zesde bouwlaag, hetgeen in strijd is met het bestemmingsplan "De Pijp". Derhalve kan niet worden gesproken van een situatie, waarin door wijziging of aanvulling van het bouwplan de geconstateerde beletselen voor het verlenen van een bouwvergunning kunnen worden weggenomen. Aan de beantwoording van de vraag of het daarbij gaat om wijzigingen van ondergeschikte aard, komt de Afdeling niet meer toe.
2.4.    Voorts faalt het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er namens het dagelijks bestuur concrete toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegde persoon waaraan appellant het in rechte te honoreren vertrouwen kon ontlenen dat het dagelijks bestuur zou oordelen dat het bouwplan in overeenstemming zou zijn met de redelijke eisen van welstand. Dat appellant voorafgaand aan het indienen van het bouwplan veelvuldig overleg heeft gevoerd met de welstandscommissie, maakt dit niet anders.
2.5.    Ten slotte betoogt appellant tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel geen doel treft. Uit de overgelegde bouwtekeningen van het door appellant in dit verband genoemde complex aan de Tolstraat 20 t/m 40 blijkt dat de hoogte daarvan, in tegenstelling tot het onderhavige bouwplan, binnen de grenzen van de binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid blijft. Het complex is bovendien gesitueerd in de nabijheid van de hoek van de Tolstraat en de Lutmastraat en het verschil in hoogte van dit complex ten opzichte van de naastgelegen gebouwen is - in vergelijking met het onderhavige bouwplan - minder groot.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin    w.g. Van Roosmalen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2005
53-488.