In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 november 2005 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van 23 februari 2005. Het verzoekster, vertegenwoordigd door mr. J.R.A. Schoonderbeek en anderen, vroeg om herziening van de uitspraak die de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam op 21 juni 2004 had gedaan. De eerdere uitspraak had het beroep van verzoekster ongegrond verklaard. De Afdeling heeft het verzoek tot herziening behandeld op 27 oktober 2005, waarbij ook vertegenwoordigers van het College ter beoordeling van geneesmiddelen en Hexal B.V. aanwezig waren.
De Afdeling overwoog dat herziening een buitengewoon rechtsmiddel is, dat alleen kan worden toegepast op basis van feiten of omstandigheden die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden en die niet eerder bekend waren. Verzoekster stelde dat de eerdere uitspraak in strijd was met het Gemeenschapsrecht en dat er prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen gesteld hadden moeten worden. De Afdeling oordeelde echter dat de argumenten van verzoekster niet van feitelijke aard waren en dat het verzoek niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht. Daarom werd het verzoek afgewezen.
De uitspraak benadrukt dat herziening niet kan worden gebruikt om een heropening van het debat over rechtsvragen te forceren, maar enkel om onjuiste feitelijke grondslagen te corrigeren. De Afdeling concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en wees het verzoek af, waarbij de uitspraak in naam der Koningin werd gedaan.