200501840/1.
Datum uitspraak: 16 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
Bij besluit van 21 december 2004, heeft het college van burgemeester en wethouders van Wûnseradiel het wijzigingsplan "Dorpsvernieuwingsplan Makkum-kom wijziging ex artikel 11 lid 6 WRO De Schans" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 17 januari 2005, nummer 584379, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellante sub 1 bij brief van 1 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2005, en appellant sub 2 bij brief van 27 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 12 mei 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 september 2005, waar appellante sub 1 in persoon, bijgestaan door mr. M.J. Smaling, appellant sub 2 in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. G. van der Wielen-Berg, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door S. Eringa, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voorzover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Op basis van artikel 16 van de voorschriften van het bestemmingsplan "Dorpsvernieuwingsplan Makkum-kom" is het wijzigingsplan "Dorpsvernieuwingsplan Makkum-Kom wijziging artikel 11 WRO De Schans" (hierna: het wijzigingsplan van februari 2002) in februari 2002 vastgesteld, welk plan voorziet in de bouw van woningen ten zuiden van De Schans. Het wijzigingsplan "Dorpsvernieuwingsplan Makkum-kom wijziging ex artikel 11 lid 6 WRO De Schans" (hierna: het plan) heeft betrekking op een plandeel dat voorziet in drie woningen op gronden aan de Brouwerssteeg. Ten opzichte van het wijzigingsplan van februari 2002 zijn de situering van de bebouwingsvlakken, de bebouwingsnormen en de begrenzing van de aanduiding "te bebouwen erven" gewijzigd.
Het standpunt van appellanten
2.3. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Appellanten voeren hiertoe aan dat de wijzigingen van de hoogte, aard en situering van de voorziene woningen ten opzichte van het eerdere wijzigingsplan zodanig zijn dat een ernstige inbreuk op het woongenot ontstaat. De vermindering van dag- en zonlicht die dit met zich brengt zal volgens appellanten leiden tot waardedaling van hun woningen. [appellant sub 2] stelt voorts dat zijn uitzicht verdwijnt door de gewijzigde ligging van de woningen en dat de privacy in zijn tuin ernstig wordt aangetast nu in het dakvlak van de woning(en) een venster wordt gerealiseerd. Daarnaast betoogt [appellante sub 1] dat 10 meter moet worden aangehouden tussen haar woning, waar een categorie 1 bedrijf is toegestaan, en de voorziene woningen.
2.4. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht te achten en heeft het plan goedgekeurd. Volgens verweerder leidt het plan niet tot een onevenredige verslechtering van het woongenot van appellanten.
De vaststelling van de feiten
2.5. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1. Ingevolge artikel 11, zesde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kunnen wijzigingen, zolang en voor zover de bestemming nog niet verwerkelijkt is, worden herzien op dezelfde wijze, als waarop zij tot stand zijn gebracht. In artikel 1 van het plan is bepaald dat de voorschriften van het wijzigingsplan van februari 2002 van overeenkomstige toepassing zijn op de onderhavige wijziging.
2.5.2. Het plan voorziet in de bouw van drie woningen met een goothoogte van 5,7 meter en een bouwhoogte van 9,5 meter. In het wijzigingsplan van februari 2002 was voor deze woningen een goothoogte van 4,5 meter en een bouwhoogte van 8,5 meter opgenomen. Ten opzichte van het wijzigingsplan van februari 2002 zijn voorts de bebouwingsvlakken gedraaid.
2.5.3. De gronden van [appellante sub 1] hebben de bestemming "Woondoeleinden" met de aanduiding "Bedrijvigheid in combinatie met wonen". Op deze gronden zijn bedrijven uit de categorie 1 toegestaan.
2.5.4. Volgens de stukken bedraagt de kortste afstand tussen de punt van de schuur van [appellante sub 1] waar de onder overweging 2.5.3. genoemde bedrijvigheid is toegestaan en de dichtstbijzijnde voorziene woning uit het plan 9 meter. De woningen zijn ten noordwesten van de woning van deze appellante voorzien. De afstand tussen de woning van [appellant sub 2] en de dichtstbijzijnde voorziene woning bedraagt 18 meter.
2.5.5. Volgens het verweerschrift is voor het bepalen van de afstand tussen bedrijven en woningen aansluiting gezocht bij de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uitgegeven brochure "Bedrijven en Milieuzonering" (hierna: de VNG-brochure). Volgens deze brochure bedraagt de aanbevolen afstand tussen in een rustige woonwijk gelegen woningen en een categorie 1 bedrijf 10 meter.
2.5.6. Verweerder heeft het onderzoek "Rapport daglichttoetreding en beschaduwing Brouwerssteeg te Makkum", gedateerd 11 mei 2005, nummer 15073.90.R01, overgelegd. In dit rapport wordt geconcludeerd dat de extra schaduw als gevolg van de verhoging van de voorziene woningen zeer beperkt is. Voorts heeft de verhoging volgens dit rapport een te verwaarlozen invloed op de daglichttoetreding van de omliggende woningen.
Het oordeel van de Afdeling
2.6. Gelet op de ligging van de voorziene woningen ten opzichte van de woningen van appellanten in samenhang bezien met de afstand tussen deze woningen, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de afname van zon- en daglicht vanwege de door appellanten genoemde wijzigingen beperkt blijft. Hierbij wordt tevens in aanmerking genomen dat dit standpunt van verweerder bevestiging vindt in het door hem overgelegde rapport. Niet gebleken is dat dit rapport zodanige gebreken bevat dat verweerder dit niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft kunnen leggen.
Voorts heeft verweerder betekenis kunnen toekennen aan het gegeven dat een bouwhoogte van 9,5 meter niet ongebruikelijk is in een woonwijk.
Gelet op de onder overweging 2.5.2. genoemde bebouwingsmogelijkheden en het verhandelde ter zitting kan voorts niet worden ontkend dat door de wijziging in de situering van de voorziene woningen een wijziging van het uitzicht zal optreden voor [appellant sub 2]. Desondanks bestaat, in aanmerking genomen dat de afstand tussen de dichtstbijzijnde voorziene woning en de woning van appellant 18 meter bedraagt geen reden voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door het plan veroorzaakte aantasting van het uitzicht van appellant niet ernstig is.
Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2] dat ten gevolge van de wijziging in de situering van de voorziene woningen de plaatsing van dakvensters leidt tot ernstige vermindering van de privacy overweegt de Afdeling dat de plaatsing van dakvensters geen regeling vindt in het bestemmingsplan. Voorzover appellant meent dat de mogelijkheid tot aantasting van de privacy ontstaat door de gewijzigde ligging van de woningen ten opzichte van zijn tuin bestaat - gelet op de afstand tussen de voorziene woningen en de tuin van appellant alsmede de geringe wijziging in de situering van de voorziene woningen - geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat, in het geval van de plaatsing van een dakvenster, geen ernstige aantasting van de privacy is te verwachten.
2.6.1. De in de VNG-brochure genoemde aanbevolen afstanden zijn indicatief en zien op de afstanden van categorieën bedrijven tot een rustige woonwijk.
Het standpunt van verweerder dat in dit geval de omgeving niet kan worden gekarakteriseerd als een rustige woonwijk in de zin van de brochure omdat zich in de nabije omgeving van het plangebied een scheepswerf bevindt waarvan de geluidszone zich uitstrekt over het plangebied alsmede de woningen van appellanten, acht de Afdeling niet onjuist. Verder heeft verweerder betekenis kunnen toekennen aan het gegeven dat de kortste afstand van de schuur van [appellante sub 1] tot de dichtstbijzijnde voorziene woning 9 meter bedraagt. Gelet op deze geringe afwijking van de in de VNG-brochure aanbevolen afstand in samenhang met de in de nabijheid gelegen scheepswerf en de daarbij behorende geluidszone, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat niet afdoende is gemotiveerd om welke reden in dit geval niet is uitgegaan van de in de VNG-brochure genoemde afstand van 10 meter. Hierbij is tevens van belang dat niet is gebleken dat [appellante sub 1] door het plan in haar mogelijkheden om ter plaatse een bedrijf te voeren zal worden beperkt.
2.6.2. Wat de eventuele nadelige invloed van het plan op de waarde van de percelen betreft, bestaat geen grond voor het oordeel dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat verweerder hieraan in redelijkheid een groot gewicht had moeten toekennen.
2.6.3. Gelet op al het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat het belang bij verwezenlijking van het plan een groter gewicht toekomt dan de belangen die hierdoor worden getroffen.
2.6.4. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
De beroepen van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] zijn ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Langeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2005