ECLI:NL:RVS:2005:AU6218

Raad van State

Datum uitspraak
16 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200409515/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Stadscentrum 2003 en goedkeuring door de Raad van State

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Stadscentrum 2003" door de gemeenteraad van Wageningen, vastgesteld op 5 april 2004. Het college van gedeputeerde staten van Gelderland heeft op 26 oktober 2004 goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan. Appellanten, waaronder de erfgenamen van appellante sub 1, hebben beroep ingesteld tegen deze goedkeuring. Zij stellen dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, met name vanwege de gevolgen voor de bezonning van hun woningen. De Raad van State heeft de zaak op 7 oktober 2005 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt dat de goedkeuring van het bestemmingsplan niet in strijd is met de wet, maar dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van het plan voor de bezonning van de woningen van appellanten. De Afdeling vernietigt het besluit van de gedeputeerde staten voor het plandeel met de bestemming "Centrumdoeleinden III" en verklaart het beroep van appellanten sub 1 gegrond. Het beroep van appellant sub 2 wordt ongegrond verklaard. De provincie Gelderland wordt veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan appellanten sub 1.

Uitspraak

200409515/1.
Datum uitspraak: 16 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellante sub 1A], thans wijlen, en [appellant sub 1B], wonend te [woonplaats],
2.    [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 5 april 2004 heeft de gemeenteraad van Wageningen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 26 maart 2004, het bestemmingsplan "Stadscentrum 2003" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 26 oktober 2004, no. RE2004.36686, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 24 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 25 november 2004, en appellant sub 2 bij brief van 7 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 8 december 2004, beroep ingesteld. Appellanten sub 1 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 28 november 2004.
Bij brief van 18 februari 2005 heeft verweerder meegedeeld dat de beroepschriften hem geen aanleiding geven tot het maken van opmerkingen.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht (hierna: het deskundigenbericht) uitgebracht, gedateerd 23 mei 2005. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2005, waar [appellant sub 1B], in persoon, appellant sub 2, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door J.E.P. van Gils, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar namens de gemeenteraad mr. K.E. Vlaar-Zijderveld en H. de Jong, ambtenaren van de gemeente, gehoord.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het plan
2.3.    Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor het centrum van Wageningen. Het plan is overwegend van conserverende aard.
Procedurele aspecten
2.4.    Appellanten sub 1 voeren aan dat de weergave van hun bedenkingen in het goedkeuringsbesluit onvoldoende blijk geeft van hetgeen zij op de hoorzitting naar voren hebben gebracht. Daarenboven heeft verweerder hun bedenkingen op onjuiste wijze samengevat, aldus appellanten.
2.4.1.    De Afdeling overweegt allereerst dat de WRO noch de Awb bepalingen bevatten die verweerder in het algemeen verplichten in het bestreden besluit expliciet te verwoorden hetgeen op de hoorzitting naar voren is gebracht. Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er bovendien niet tegen dat verweerder de bedenkingen samengevat weergeeft. Dat niet ieder argument ter ondersteuning van bedenkingen afzonderlijk is omschreven, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken. Voorts is niet gebleken dat op de hoorzitting van de zijde van appellanten een zodanige aanvullende toelichting op hun bedenkingen is gegeven dat verweerders daarop in hun bestreden besluit uitdrukkelijk hadden moeten ingaan.
2.5.    Appellant sub 2 stelt dat aan de totstandkoming van het plan een gebrek kleeft, omdat hij te laat is uitgenodigd voor de hoorzitting. Omdat hij de dag van de hoorzitting in het buitenland verbleef, kon hij niet bij de hoorzitting aanwezig zijn. Verweerder heeft hem ten onrechte geen andere mogelijkheid gegeven zijn bedenkingen toe te lichten, aldus appellant.
2.5.1.    Ingevolge artikel 27, derde lid, van de WRO stelt verweerder degenen die tijdig bedenkingen hebben ingebracht in de gelegenheid tot het geven van een nadere mondelinge toelichting. Ter zitting heeft appellant verklaard dat hij 12 dagen te voren een uitnodiging heeft ontvangen om een mondelinge toelichting op de ingebrachte bedenkingen te geven.
De Afdeling is van oordeel dat verweerder in zoverre heeft voldaan aan het wettelijk vereiste inzake de hoorplicht. Dat appellant verhinderd was op die datum bracht voor verweerder niet de plicht mee een nieuwe hoorzitting te houden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat deze termijn voldoende wordt geacht om maatregelen te treffen die ertoe strekken dat de belangen van appellant worden behartigd door een derde. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met artikel 27, derde lid, van de WRO tot stand is gekomen.
2.6.    Voorzover appellanten sub 1 in beroep bezwaar maken tegen een bouwplan waarbij de mogelijkheden van het voorliggende bestemmingsplan volledig worden benut overweegt de Afdeling dat deze bezwaren in deze procedure niet aan de orde kunnen komen. Voorts treffen de bezwaren van appellanten over de wijze waarop door de gemeenteraad gedurende verschillende procedures aanvullend in overleg is getreden geen doel, reeds omdat niet is gebleken dat deze bezwaren zich tegen enig onderdeel van het voorliggende plan richten.
Standpunt van appellanten sub 1
2.7.    Appellanten sub 1 stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Centrumdoeleinden III", wat betreft het perceel ten zuiden van de woning van appellanten aan het [locatie 1], gelegen tussen de Vijzelstraat, de Burgtstraat en de Herenstraat. Volgens appellanten voorziet het plan voor dit perceel ten onrechte in een bebouwingshoogte van 10 meter en in een dakhellingshoek van minimaal 30˚ in plaats van 45˚. Zij vrezen hierdoor aantasting van bezonning, uitzicht en privacy aan de achterzijde van hun woning. Voorts is volgens appellanten het goedkeuringsbesluit niet zorgvuldig tot stand gekomen, nu geen bezonningsrapport is opgesteld met de effecten van het plan voor hun woning.
Het bestreden besluit
2.8.    Verweerder heeft geen reden gezien het plandeel in strijd met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht te achten en heeft het goedgekeurd. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de bouwmogelijkheden ter plaatse niet zijn uitgebreid ten opzichte van het stadsvernieuwingsplan "Herenstraat e.o", zodat appellanten niet in hun belangen worden geschaad door het voorliggende plan.
Vaststelling van de feiten
2.9.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.9.1.    Op het betrokken perceel stond voorheen een drukkerij, waarvan het middengedeelte van de bebouwing uit één bouwlaag bestond.
2.9.2.    Ingevolge artikel 5, tweede lid, van de planvoorschriften gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen, voorzover thans van belang, de volgende bepalingen:
a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd en dient in de voorgevelrooilijn te worden gebouwd;
b. de goothoogte en/of bouwhoogte mag niet meer dan de op de kaart in het bouwvlak aangegeven hoogte bedragen;
c. de dakhelling mag niet anders worden uitgevoerd dan op de kaart in het bouwvlak is aangegeven.
2.9.3.    Op het betrokken perceel is een maximale goothoogte van 7,5 meter en een maximale bouwhoogte van 10 meter en een dakhelling van 30˚ tot maximaal 60˚ toegestaan.
2.9.4.    Bij de totstandkoming van het plan is geen bezonningsrapport opgesteld ten aanzien van de woning van appellanten.
2.9.5.    Volgens het deskundigenbericht zal bij volledige benutting van de bouwmogelijkheden op het plandeel sprake zijn van een beperking van zonlichttoetreding in de woning van appellanten. Daarbij is gekeken naar de schaduwwerking van de bebouwing die het plan mogelijk maakt op vier peildata, te weten 21 juni, 21 maart en 23 september en 21 december. Voorts zal volgens het deskundigenbericht ten aanzien van de woning van appellanten niet worden voldaan aan de zogenoemde strenge en lichte normen van de commissie Woningwaardering. Deze normen waarbij de deskundige volgens het deskundigenbericht aansluiting heeft gezocht zijn opgesteld als streefwaarden. Voor de strenge norm geldt dat op 20 januari en 22 november de bezonningsduur van woonvertrekken en overige vertrekken minimaal 3 uur dient te zijn, waarbij de bezonning voor 9:00 uur en na 15:00 uur niet mag worden meegenomen. Voor de lichte norm geldt dat die bezonningsduur op 19 februari en 23 oktober minimaal 2 uur dient te zijn, waarbij de bezonning voor 8:00 uur en na 16:00 uur niet mag worden meegenomen.
Het oordeel van de Afdeling
2.10.    Het enkele feit dat het bestemmingsplan een bouwmassa toelaat die niet of nauwelijks anders is dan hetgeen krachtens het vorige bestemmingsplan is toegelaten, betekent niet dat het wederom opnemen van deze bouwmassa zonder meer aanvaardbaar is. Verweerder heeft miskend dat bij de beoordeling of een plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening rekening dient te worden gehouden met de gevolgen van het plan voor de betrokken belangen. In verband daarmee heeft verweerder ten onrechte nagelaten te onderzoeken wat de gevolgen van het plandeel zijn voor de woning van appellanten. Hierbij is tevens van belang dat op het plandeel nieuwbouw is voorzien en dat de bebouwingsmogelijkheden van het vorige plan, gelet op de ter plaatse aanwezige bebouwing van de voormalige drukkerij, niet geheel zijn benut. Gelet op het voorgaande heeft verweerder ten onrechte nagelaten te onderzoeken wat de gevolgen van het plan zijn voor de woning van appellanten en heeft hij ten onrechte op dit punt geen belangenafweging uitgevoerd. Hierbij is tevens van belang dat gelet op het deskundigenbericht aannemelijk is dat het plan gevolgen heeft voor de bezonning van de woning van appellanten.
2.10.1.    Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit op dit punt genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb dient te worden vernietigd, voorzover daarbij het plandeel met de bestemming "Centrumdoeleinden III", wat betreft het perceel ten zuiden van de woning van appellanten aan het [locatie 1], gelegen tussen de Vijzelstraat, de Burgtstraat en de Herenstraat is goedgekeurd. Gelet hierop behoeven de overige argumenten van appellanten geen bespreking.
Standpunt van appellant sub 2
2.11.    Appellant sub 2 stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden", wat betreft het perceel gelegen in de Kromme Hoek ten zuiden van zijn woning aan [locatie 2]. Het plan voorziet volgens appellant aldaar ten onrechte in woningbouw. Hij is van mening dat verweerder geen goede ruimtelijke belangenafweging heeft gemaakt gelet op de belemmering van de bezonning en omdat de bebouwingsmogelijkheden boven de restanten van de voormalige stadsmuur zijn gesitueerd. Verder voert appellant aan dat bij de vaststelling van het plandeel ten onrechte het Koninklijk Besluit van 30 december 1992, zaak no. 92.012119, (hierna: het KB) niet in acht is genomen.
Het bestreden besluit
2.12.    Verweerder heeft geen reden gezien het plandeel in strijd met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht te achten en heeft het goedgekeurd. Hij is onder meer van mening dat de omvang van de nieuwe bebouwing waarin het plandeel voorziet en de afstand tot de bestaande woningen zodanig zijn dat geen sprake is van een onaanvaardbare situatie wat betreft bezonning.
Voorts voorzag het stadsvernieuwingsplan "Herenstraat e.o", op het plandeel waaraan bij het KB goedkeuring is onthouden, in woningbouw met een grotere omvang en op kortere afstand van de bestaande woningen en kan dit derhalve niet met de bouwmogelijkheden in het onderhavige plan worden vergeleken, aldus verweerder.
Vaststelling van de feiten
2.13.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.13.1.    Het plan voorziet in nieuwe woningbouw ten zuidwesten van de woning van appellant, op de zogenaamde locatie "Kromme Hoek". Bij de totstandkoming van het plan is wat betreft de gevolgen van deze nieuwbouw een bezonningsrapport opgesteld.
2.13.2.    Voor het plandeel geldt een maximale goothoogte van zes meter en een maximale bouwhoogte van negen meter. Er is een dakhelling toegestaan van 30˚ tot maximaal 60˚. De afstand van het bouwvlak tot de dichtstbijzijnde achtergevel van de woningen aan Bowlespark bedraagt minimaal 24 meter en de afstand tot de dichtstbijzijnde voorgevel van de woningen aan de Herenstraat bedraagt 7 en 7,5 meter.
2.13.3.    Volgens het deskundigenbericht zullen de woningen aan Bowlespark op de peildata 21 juni, 21 maart en 23 september geen schaduwhinder ondervinden van de nieuwbouw en zal op 21 december de zonlichtinval in de woningen voor een periode van ongeveer 2 uur beperkt worden. Voorts zal volgens het deskundigenbericht op 20 januari en 22 november, behoudens de woning aan Bowlespark 32, de nieuwbouw op zichzelf niet tot gevolg hebben dat niet voldaan kan worden aan de strenge norm van de commissie Woningwaardering. Op 19 februari en 23 oktober zullen de woningen niet in de schaduw liggen van de nieuwbouw en kan derhalve worden voldaan aan de lichte norm van de commissie Woningwaardering, aldus het deskundigenbericht.
In het deskundigenbericht staat vermeld dat voor de woningen aan de Herenstraat de nieuwbouw alleen in de ochtenduren schaduwhinder zal kunnen veroorzaken op de voorgevels. Voorts staat daarin vermeld dat de nieuwbouw voor Herenstraat 1 op alle peildata een beperking van de bezonning tot gevolg zal hebben en voor Herenstraat 3 en 5 op 21 december een beperking van de bezonning tot gevolg zal hebben. Voorts wordt volgens het deskundigenbericht in de huidige situatie op 20 januari en 22 november al niet voldaan aan de strenge norm van de commissie Woningwaardering, maar door de nieuwbouw zal dit verslechteren. Op 19 februari en 23 oktober kan in de huidige situatie net worden voldaan aan de lichte norm van de commissie Woningwaardering, aldus het deskundigenbericht. Tevens staat daarin vermeld dat door de nieuwbouw de woningen Herenstraat 1 en 3 niet meer kunnen voldoen aan deze norm.
2.13.4.    Bij het KB heeft de Kroon, voorzover thans van belang, goedkeuring onthouden aan een onderdeel van het stadsvernieuwingsplan "Herenstraat e.o." dat dezelfde gronden betreft.
De Kroon heeft onder meer overwogen dat op het plandeel ten hoogste acht woningen worden opgericht, met een goot- en bouwhoogte van ten hoogste zes meter respectievelijk negen meter. De afstand van het bebouwingsvlak tot de achterzijde van de woningen Bowlespark 27 tot en met 32 bedraagt ongeveer 17 meter en die tot de dichtstbijzijnde voorgevel van de woningen aan de Herenstraat bedraagt ongeveer 15 meter. Voorts heeft de Kroon overwogen dat vaststaat dat als gevolg hiervan de beoogde bebouwing het leefklimaat van omwonenden in negatieve zin zal beïnvloeden, onder meer voor wat betreft de bezonning in de wintermaanden en het uitzicht. Verder is gewezen op de beperkte bijdrage die de bouw van acht woningen oplevert voor het versterken van de woonfunctie in het zuidelijke gedeelte van de binnenstad en op de omstandigheid dat de woningbouw ter plaatse verlies dan wel aantasting van het groen tot gevolg zal hebben. In verband met het voorgaande heeft de Kroon de nadelige gevolgen van de verwezenlijking van het plandeel van doorslaggevend gewicht geacht en heeft daaraan goedkeuring onthouden.
Het oordeel van de Afdeling
2.14.    In geval de gemeenteraad bij de vaststelling van een plan een Koninklijk Besluit niet in acht heeft genomen, behoeft verweerder aan het plan geen goedkeuring te onthouden wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening, indien en voorzover de feiten en omstandigheden sedert het Koninklijk Besluit zodanig zijn gewijzigd dat aan dat besluit geen betekenis meer kan worden toegekend.
Het plandeel maakt een geringere bouwmassa mogelijk dan het plandeel waaraan de Kroon goedkeuring heeft onthouden. Dit heeft als gevolg dat in het onderhavige plan sprake is van een kleinere aantasting van het groen. Daarenboven is de afstand van de nieuwe woningbouw die het plan mogelijk maakt tot de dichtstbijzijnde achtergevel van de woningen aan Bowlespark in het onderhavige plan groter. Nu alleen de afstand tot de dichtstbijzijnde voorgevel van de woningen aan de Herenstraat kleiner is in vergelijking met diezelfde afstand in het plandeel waaraan de Kroon goedkeuring heeft onthouden heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat thans sprake is van een dusdanig gewijzigd plan dat in zoverre aan het KB op dit punt geen grote betekenis behoeft te worden toegekend.
2.14.1.    Niet is gebleken dat de in overweging 2.13.3. opgenomen gegevens uit het deskundigenbericht onjuist zijn. Gelet hierop zal de voorziene woningbouw het woon- en leefklimaat bij de woningen aan Bowlespark en bij de meeste woningen aan de Herenstraat in beperkte mate beïnvloeden. Bij een aantal woningen aan de Herenstraat zal het woon- en leefklimaat in grotere mate worden aangetast. Verweerder heeft bij de afweging van belangen in redelijkheid betekenis kunnen toekennen aan het gegeven dat het hier een stedelijke omgeving betreft, waar andere eisen mogen worden gesteld aan bijvoorbeeld lichtinval en bezonning dan in een minder bebouwde omgeving. Gelet daarop en in aanmerking genomen dat de in het plan aangehouden afstanden tussen de woningen en de voorziene woningbouw op zichzelf niet ongebruikelijk zijn in een stedelijke omgeving, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat niet dusdanig ernstig wordt aangetast dat hieraan belangrijke betekenis had moeten worden toegekend in de belangenafweging.
Voorts is niet gebleken dat de verwachting groot is dat binnen het bouwvlak resten van de door appellant genoemde stadsmuur worden aangetroffen. In dit verband heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat verweerder niet heeft kunnen uitgaan van het door de gemeenteraad genoemde onderzoek van de Archeologische Werkgroep Wageningen.
Gelet op al het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat aan de belangen bij verwezenlijking van het plan een groter gewicht toekomt dan aan de belangen die daardoor worden geschaad.
2.14.2.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plandeel.
Het beroep is ongegrond.
Proceskostenveroordeling
2.15.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van appellanten sub 1 te worden veroordeeld. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van het beroep van appellant sub 2 bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep van appellanten sub 1 gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 26 oktober 2004, RE.2004.36686, voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Centrumdoeleinden III", nader aangeduid op de bij de uitspraak behorende kaart;
III.    verklaart het beroep van appellant sub 2 ongegrond;
IV.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij appellanten sub 1 in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 71,07 (zegge: eenenzeventig euro en zeven cent); het dient door de provincie Gelderland aan appellanten sub 1 onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V.    gelast dat de provincie Gelderland aan appellanten sub 1 het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 (zegge: honderdzesendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto    w.g. Langeveld
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2005
317-432.
plankaart