ECLI:NL:RVS:2005:AU5848

Raad van State

Datum uitspraak
9 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200501827/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan goedkeuring en geschil over paddestoelenkwekerij in Midwolde

Op 9 november 2005 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over de goedkeuring van het bestemmingsplan "[naam] te Midwolde" door de gemeenteraad van Leek. Dit bestemmingsplan, vastgesteld op 24 mei 2004, was onderwerp van beroep door appellanten die stelden dat de goedkeuring van het plan door het college van gedeputeerde staten van Groningen onterecht was. De appellanten, wonend in de gemeente Leek, voerden aan dat de activiteiten van het bedrijf Forest Fruits, dat een paddestoelenkwekerij zou zijn, niet in overeenstemming waren met de toegekende bestemming van het perceel.

De Raad van State heeft vastgesteld dat het bestemmingsplan voorziet in een planologische regeling voor het perceel waar het bedrijf is gevestigd. De appellanten betoogden dat de goedkeuring van het bestemmingsplan in strijd was met de goede ruimtelijke ordening, omdat de activiteiten van het bedrijf niet als kwekerij van gewassen konden worden aangemerkt. De Afdeling heeft de zaak behandeld op 30 september 2005, waarbij zowel de appellanten als de vertegenwoordigers van de gemeente en de provincie aanwezig waren.

De Raad van State oordeelde dat het college van gedeputeerde staten onvoldoende had onderzocht of de activiteiten van het bedrijf in overeenstemming waren met de bestemmingsplanvoorschriften. De Afdeling concludeerde dat het bestreden besluit in strijd was met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht. Daarom werd het besluit vernietigd en werd de provincie Groningen gelast het griffierecht aan de appellanten te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming bij de goedkeuring van bestemmingsplannen en de noodzaak om de activiteiten van bedrijven te toetsen aan de geldende bestemmingsvoorschriften.

Uitspraak

200501827/1.
Datum uitspraak: 9 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats], gemeente [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 24 mei 2004 heeft de gemeenteraad van Leek, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 mei 2004, het bestemmingsplan "[naam] te Midwolde" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 11 januari 2005, no. 2004-16.590/2/B.5, RP, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 25 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2005, waar appellanten, in de persoon van [een der appellanten], en verweerder, vertegenwoordigd door J.M. Westendorp, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door ing. P. Staal, ambtenaar van de gemeente.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.1.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het plan
2.2.    Het bestemmingsplan "[naam] te Midwolde" (hierna: het plan) voorziet in een planologische regeling voor het op voornoemd perceel sinds 1999 gevestigde bedrijf Forest Fruits.
Het standpunt van appellanten
2.3.    Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Zij voeren hiertoe onder meer aan dat het bedrijf een paddestoelenkwekerij is, en als zodanig niet valt te beschouwen als een kwekerij van gewassen, en dat de activiteiten van het bedrijf in strijd zijn met de toegekende bestemming.
Het bestreden besluit
2.4.    Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht te achten en heeft het goedgekeurd. Hij stelt zich daarbij op het standpunt dat een paddestoelenkwekerij zoals hier voorzien onder de definitie van kwekerij van gewassen valt.
De vaststelling van de feiten
2.5.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1.    In het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1992 is aan het perceel de bestemming "Agrarische doeleinden" met de aanduiding "Besloten gebied" toegekend. Het perceel is onder dat plan bestemd voor al dan niet aan de grond gebonden veehouderijbedrijven, fokkerijen en mesterijen en pluimveebedrijven, akkerbouw- en tuinbouwbedrijven, houtteelt en kwekerijen van gewassen. Aan het perceel is geen bouwvlak toegekend.
In 1994 is het wijzigingsplan "[naam] te Midwolde" (hierna: het wijzigingsplan) vastgesteld ten behoeve van de vestiging van een kwekerij in heesters en planten. Het wijzigingsplan voorziet in een bouwvlak met bouwmogelijkheden tot maximaal 800 m². Het perceel met de bestemming "Agrarische doeleinden" is bestemd voor aan de grond gebonden veehouderijbedrijven, akkerbouwbedrijven, tuinbouwbedrijven, houtteelt en kwekerijen van gewassen. Ingevolge de bouwvoorschriften mag bebouwing worden opgericht met een maximale bouwhoogte van 14 meter.
In 1997 is het bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied" vastgesteld, welk plan betrekking heeft op de niet goedgekeurde onderdelen van het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1992.
2.5.2.    Aan de gronden is in het plan de bestemming "Kwekerij van gewassen" met de aanduiding "Besloten gebied" toegekend.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften voorzover hier van belang, zijn de als zodanig aangegeven gronden bestemd voor bedrijven gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen.
Het oordeel van de Afdeling
2.6.    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied" uit 1997 op het onderhavige perceel niet van toepassing is. Dit betekent dat het vorige planologische regime ten aanzien van het perceel wordt gevormd door het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1992 en het daarvan deel uitmakende wijzigingsplan uit 1994. Voorzover appellanten stellen dat de aanwezigheid van een bebouwingsvlak op het betreffende perceel strijd oplevert met voornoemd bestemmingsplan uit 1997, mist het beroep dan ook feitelijke grondslag.
Op de plankaart hebben uitsluitend de gronden [locatie 1] de bestemming "Kwekerij van gewassen". De Afdeling kan appellanten dan ook niet volgen in hun stelling dat in het plan aan delen van de percelen [locatie 1] en [locatie 2] eveneens de bestemming "Kwekerij van gewassen" is toegekend. Het beroep van appellanten mist in zoverre eveneens feitelijke grondslag.
2.6.1.    Voorzover appellanten op grond van voorgaande bestemmingsplannen stellen gerechtvaardigde verwachtingen te hebben ten aanzien van de door de gemeenteraad toe te kennen bestemming aan de gronden, overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De gemeenteraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval een uitzondering had moeten worden gemaakt op dit uitgangspunt.
2.6.2.    Ter zitting is naar voren gekomen dat op de onderhavige gronden thans geen paddestoelenkwekerij wordt geëxploiteerd maar dat de activiteiten van het ter plaatse gevestigde bedrijf vrijwel geheel zijn gericht  op het produceren van entstoffen en substraten. Naar het oordeel van de Afdeling kan het produceren van entstoffen en substraten niet worden aangemerkt als het telen van gewassen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften. De gemeenteraad heeft ter zitting aangegeven dat de activiteiten van het bedrijf in de toekomst wel gericht zullen zijn op het telen van gewassen in de vorm van paddestoelen, doch heeft niet kunnen aangeven op welk moment paddestoelen gekweekt zullen gaan worden. Voorts hebben de gemeenteraad noch verweerder ter zitting een indicatie kunnen geven omtrent de verhouding waarin enerzijds de productie van entstoffen en substraten en anderzijds het kweken van paddestoelen zullen gaan plaatsvinden. Gelet hierop heeft verweerder onvoldoende onderzocht in hoeverre de activiteiten van het bedrijf in overeenstemming zijn met de toegekende bestemming, dan wel binnen de planperiode hiermee in overeenstemming kunnen worden gebracht.
2.6.3.    Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd. Gelet hierop behoeft hetgeen appellanten overigens hebben aangevoerd geen bespreking meer.
2.7.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Groningen van 11 januari 2005, 2004-16.590/2/B.5, RP;
III.    gelast dat de provincie Groningen aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 (zegge: honderdzesendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting    w.g. Neuwahl
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2005
280-500.