200500348/1.
Datum uitspraak: 9 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 1C] en [appellant 1D], allen wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak in zaak nos. BESLU 04/1682 en WW44 04/1754 van de rechtbank Alkmaar van 8 december 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Niedorp.
Bij besluit van 30 september 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Niedorp (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied (Schagerkogge en Waardpolder)" en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een bedrijfswoning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 2 augustus 2004 heeft het college de daartegen door appellanten gemaakte bezwaren, voor zover thans van belang, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 december 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) de daartegen door appellanten ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten sub 1 bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 januari 2005, en appellant sub 2 bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 januari 2005, hoger beroep ingesteld. Appellanten sub 1 hebben de gronden van het beroep aangevuld bij brief van 20 januari 2005. Appellant sub 2 heeft dat gedaan bij brief van 8 februari 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 17 februari 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 9 maart 2005 heeft [vergunninghouder], die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2005, waar [appellanten sub 1A en 1C] in persoon, bijgestaan door mr. W. de Vis, advocaat te Alkmaar, en [gemachtigde], appellant sub 2 in persoon, bijgestaan door mr. M.J. Smaling, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.J.M. Hink, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Tevens is daar verschenen [vergunninghouder], bijgestaan door mr. E.W.J. de Groot, advocaat te Breda.
2.1. Ambtshalve overweegt de Afdeling dat, nu ter zitting is gebleken dat van de [appellanten sub 1A en 1B] op ruime afstand van het perceel wonen en geen zicht erop hebben, zij geen belanghebbenden zijn bij het besluit van 2 augustus 2004. Het door hen ingestelde hoger beroep is in zoverre gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover het beroep van [appellanten 1A en 1B] daarbij ongegrond is verklaard.
2.1.1. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het desbetreffende beroep gegrond verklaren, het besluit van 2 augustus 2004 vernietigen, voor zover het door [appellanten 1A en 1B] gemaakte bezwaar daarbij ongegrond is verklaard, dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.2. Niet in geschil is dat op het perceel ingevolge het ter plaats geldende bestemmingsplan "Buitengebied (Schagerkogge en Waardpolder)" de bestemming "Agrarische loodsen" geldt en dat het bouwplan met deze bestemming in strijd is.
2.3. Op 30 maart 2000 heeft de raad van de gemeente Niedorp (hierna: de raad) zijn bevoegdheid om krachtens artikel 19, eerste lid, van de WRO vrijstelling te verlenen aan het college overgedragen.
Op 20 maart 2003 heeft die raad, om vrijstelling mogelijk te maken, een voorbereidingsbesluit genomen dat op 8 augustus 2003 in werking is getreden.
2.4. Appellanten sub 1 betogen dat de rechtbank buiten het geding is getreden door te overwegen dat de Leidraad Provinciaal Ruimtelijk Beleid (hierna: de Leidraad) niet van toepassing is.
2.4.1. Dit betoog faalt. Zowel in bezwaar als in beroep is de toepassing van de Leidraad als provinciaal beleid aangevoerd. Door te overwegen dat de Leidraad niet van toepassing is op een agrarisch hulpbedrijf als dat van [vergunninghouder], is de rechtbank onder die omstandigheden niet buiten het geschil getreden.
2.5. Appellanten betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het verlenen van de verklaring van geen bezwaar niet strookt met de Leidraad, die volgens hen van toepassing is en beleidsregels inhoudt ten aanzien van het verlenen van medewerking aan het oprichten van tweede bedrijfswoningen. Volgens hen is voorts geen sprake van een bijzondere omstandigheid die rechtvaardigt dat van die regels wordt afgeweken.
2.5.1. Dit betoog treft evenmin doel. De rechtbank heeft het met betrekking tot tweede agrarische bedrijfswoningen gevoerde beleid, zoals vermeld in de Leidraad, terecht bedoeld geacht als uitsluitend van toepassing op bedrijfswoningen bij agrarische bedrijven en overwogen dat de onderneming van [vergunninghouder] , waarin het agrarisch hulpbedrijf wordt uitgeoefend, hier niet onder valt. Voorts heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden om de desbetreffende passages uit de Leidraad zo op te vatten, dat in dit geval sprake is van een bijzondere omstandigheid. Tevens heeft de rechtbank, gezien het hiervoor overwogene, in het aangevoerde terecht geen grond gezien voor het oordeel dat gedeputeerde staten niet met de bij de verklaring van geen bezwaar gegeven motivering mochten volstaan en het college om die reden van deze verklaring geen gebruik mocht maken.
2.6. Ten slotte betogen appellanten sub 1 evenzeer tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het college, door de vrijstelling te verlenen, in strijd heeft gehandeld met het door hem gevoerde beleid, omdat de in artikel 13, vierde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften opgenomen vrijstellingsmogelijkheid volgens dat beleid alleen mag worden toegepast, indien sprake is van levende have en voorts de vrijstelling in strijd is met het beleid van de gemeente, neergelegd in de Structuurvisie Niedorp 2015, om verdere intensivering van de functie wonen in het buitengebied tegen te gaan.
2.6.1. In dit geval is geen sprake van toepassing van de door appellanten in dit verband vermelde vrijstelling, maar van die van artikel 19, eerste lid, van de WRO. Voorts hebben appellanten het betoog met betrekking tot de Structuurvisie Niedorp 2015 voor het eerst in hoger beroep aangevoerd, terwijl is gesteld noch gebleken dat zij daartoe eerder niet in staat waren. Nu de rechtbank zich daarover aldus niet heeft kunnen uitlaten, kan het aangevoerde geen grond opleveren om de aangevallen uitspraak te vernietigen.
2.7. Het hoger beroep is voor het overige ongegrond. De aangevallen uitspraak moet in zoverre worden bevestigd.
2.8. Het college dient op na te melden wijze in de bij [appellanten 1A en 1B] opgekomen proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep, voor zover ingesteld door [appellanten 1A en 1B], gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 8 december 2004, BESLU 04/1682 en WW44 04/1754, voor zover het door [appellanten 1A en 1B] ingestelde beroep daarbij ongegrond is verklaard;
III. verklaart het beroep in zoverre gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van 2 augustus 2004, kenmerk 04/VROM/AJZ, voor zover de bezwaren van [appellanten 1A en 1B] daarbij ongegrond zijn verklaard;
V. verklaart die bezwaren niet-ontvankelijk;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van dat besluit;
VII. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Niedorp tot vergoeding van de bij [appellanten 1A en 1B] in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderd vierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Niedorp aan [appellanten 1A en 1B] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IX. gelast dat de gemeente Niedorp aan [appellanten 1A en 1B] het door hen voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 341,00 (zegge: driehonderd eenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Lodder
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2005