200508797/1.
Datum uitspraak: 3 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats] (gemeente Maasdriel),
het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel,
verweerder.
Bij besluit van 6 september 2005, verzonden op 9 september 2005, kenmerk MGr, heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd wegens het overtreden van diverse voorschriften van de aan haar verleende vergunning krachtens de Wet milieubeheer van 22 oktober 1996.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Bij brief van 19 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 21 oktober 2005, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 oktober 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door [directeur] van verzoekster, en [deskundige] van verzoekster, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Groenenboom en ing. J.A.M. Koppens, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Bij het bestreden besluit is een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van de aan de revisievergunning van 22 oktober 1996 verbonden voorschriften 2.3, 2.4 en 8.1.1. De last strekt tot het vóór 1 november 2005 beëindigen van de aanvoer, de opslag en de be- en verwerking van compost in de buitenlucht. De dwangsom is gesteld op een bedrag ineens van € 50.000,-.
2.3. In het aan de vergunning van 22 oktober 1996 verbonden voorschrift 2.3 is bepaald dat tunnelgrondstof uitsluitend mag worden gelost in de ontvangsthal (hal 4) en op dezelfde dag naar opslagbunkers dient te worden getransporteerd. In voorschrift 2.4 is bepaald dat geen buitenopslag van tunnelgrondstof mag plaatsvinden. Voorschrift 8.1.1 bepaalt dat alle aangevoerde stoffen zodanig moeten worden opgeslagen en bewerkt of verwerkt, dat daarbij geen ontoelaatbare stankhinder wordt veroorzaakt.
2.4. Niet in geschil is dat wordt gehandeld in strijd met de aan de revisievergunning verbonden voorschriften 2.3, 2.4 en 8.1.1, zodat verweerder terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5. Verzoekster voert aan dat zich bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan behoort te worden afgezien van handhaving. Zij stelt dat de bouw van de ontvangsthal - met de ingebruikname waarvan de overtredingen ongedaan gemaakt kunnen worden - vertraging heeft opgelopen, maar dat er continu aan wordt gewerkt om de bouw van de ontvangsthal te voltooien en deze in gebruik te nemen. Zij acht het niet redelijk dat nu de ontvangsthal bijna is voltooid verweerder, na het jarenlang gedogen van de overtredingen, handhavend optreedt.
2.5.1. Verweerder stelt dat handhavend optreden is aangewezen, gelet op klachten over stank van omwonenden in de omgeving van de inrichting. Bij het bepalen van de datum van 1 november 2005 stelt verweerder rekening te hebben gehouden met de door verzoekster aangeleverde bouwplanning van de ontvangsthal.
2.5.2. Blijkens de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is op 3 april 2002 vergunning krachtens de Woningwet verleend voor de bouw van de ontvangsthal. Dat betekent dat de revisievergunning van 22 oktober 1996 eerst op 3 april 2002 in werking is getreden. Bij het onherroepelijk worden van de verleende bouwvergunning is met de bouw van de ontvangsthal aangevangen.
Verzoekster heeft blijkens de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting vanaf 1996 compost in de buitenlucht aangevoerd, opgeslagen, be- en verwerkt. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd aangegeven dat hij tegen deze overtredingen niet eerder handhavend heeft opgetreden. Verzoekster heeft ter zitting toegelicht dat om de bouw van de ontvangsthal te voltooien - globaal genomen - de transportbanden 2 en 3, de ammoniakwasser en de staalconstructie van de ontvangsthal nog moeten worden aangelegd alsmede dat de dakbedekking moet worden afgedicht. Zij verwacht dat op 1 mei 2006 de bouw van de ontvangsthal voltooid zal zijn en in gebruik kan worden genomen.
Naar het oordeel van de Voorzitter moet onder deze omstandigheden in dit geval handhavend optreden als zodanig onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen worden beschouwd, dat verweerder daarvan had behoren af te zien. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat blijkens het verhandelde ter zitting voornoemde geuroverlast zich alleen voordoet op maandag en dinsdag tot 14.00 uur en bij zuidwesten wind en dat verweerder van de problemen met de bouw van de ontvangsthal en de hiermee samenhangende vertraging van de bouw op de hoogte was.
2.6. Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter na afweging van de betrokken belangen aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te wijzen.
2.7. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd toegezegd de dwangsom niet te innen tot het moment waarop de uitspraak van de Voorzitter openbaar is gemaakt.
2.8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel van 6 september 2005, Mgr, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
II. gelast dat de gemeente Maasdriel aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Van Driel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2005