200408277/1.
Datum uitspraak: 26 oktober 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
Bij uitspraak van 3 juli 2002, no.
199902098/1, heeft de Afdeling de beslissing op het bezwaar van appellante van 4 augustus 1999, kenmerk MBG 99196281/270, inzake vaststelling van een geluidwaarde, gedeeltelijk vernietigd.
Bij besluit van 31 augustus 2004, kenmerk MBG 2004085222/270, heeft verweerder opnieuw beslist op het bezwaar van appellante.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 7 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op 8 oktober 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 13 december 2004.
Bij brief van 10 februari 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 september 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. P.C.M. Heinen, advocaat te Arnhem en verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.I. Wong, ing. C.P. Wevers, ing. B. Vrieling en drs. A. Ayal, allen ambtenaar van het ministerie zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeente Hoogeveen, vertegenwoordigd door A.W.J. Wijngaarden, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Eerst ter zitting heeft verweerder een akoestisch rapport dat in het kader van een in voorbereiding zijnde revisievergunning voor de onderhavige inrichting is opgesteld, alsnog willen inbrengen. Dit is in strijd met de goede procesorde. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat verweerder dit rapport niet eerder had kunnen overleggen.
2.3. Bij het ter beoordeling staande besluit van 31 augustus 2004 heeft verweerder het besluit van 24 februari 1999, kenmerk MBG 98006637/270, gewijzigd door - voorzover hier van belang - een hogere geluidwaarde op de gevel van het pand [locatie] vast te stellen, te weten 65 dB(A) in plaats van 63 dB(A) en te bepalen dat aan die waarde uiterlijk op 1 oktober 2004 moet worden voldaan.
2.4. Appellante betoogt dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht door haar niet opnieuw te horen bij de voorbereiding van het bestreden besluit vanwege de gewijzigde akoestische situatie op de gevel van de woning [locatie] en de ambtsberichten van gedeputeerde staten van Drenthe van 27 juni 2003 en 16 juli 2004.
2.4.1. Ingevolge artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht wordt, wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.
2.4.2. Het ambtsbericht van 27 juni 2003 is een brief van gedeputeerde staten van Drenthe aan het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, waarbij naar aanleiding van het voornemen van appellante om de werkzaamheden op de huidige locatie te beëindigen, uitstel is verzocht om de voorgenomen saneringsmaatregelen uit te voeren. In het ambtsbericht van 16 juli 2004 is gevraagd dit verzoek om uitstel als vervallen te beschouwen, nu appellante blijkens haar brief van 18 mei 2004 niet langer van plan bleek de werkzaamheden op de huidige locatie te beëindigen.
De Afdeling is van oordeel dat de ambtsberichten van gedeputeerde staten van Drenthe van 27 juni 2003 en 16 juli 2004 in onderlinge samenhang geen nieuwe, voor de nieuwe beslissing op bezwaar, relevante feiten of omstandigheden bevatten, zodat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante voorafgaand aan de nieuwe beslissing op bezwaar niet opnieuw gehoord behoefde te worden.
Van nieuwe feiten of omstandigheden omtrent de akoestische situatie die voor de beslissing op het bezwaarschrift van appellante van aanmerkelijk belang waren, is ook anderszins niet gebleken.
De beroepsgrond faalt derhalve.
2.5. Appellante voert aan dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de huidige akoestische situatie en daarom van een te lage geluidbelasting is uitgegaan. Volgens haar bedraagt de geluidbelasting op de woning [locatie[ meer dan 65 dB(A) en had om die reden de woonbestemming daaraan moeten worden onttrokken.
2.5.1. In de tussen partijen gewezen uitspraak van 3 juli 2002 heeft de Afdeling geoordeeld dat actualisatie van de akoestische situatie tot aan de afronding van eindrapport fase III van 22 juni 1993, zoals verweerder heeft gedaan, juist was en dat geen rekening behoefde te worden gehouden met latere wijzigingen die op dat moment niet voorzienbaar waren. De Afdeling ziet in hetgeen appellant op dit punt heeft aangevoerd, geen aanleiding om aan te nemen dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit alsnog had moeten uitgaan van recentere feiten en omstandigheden dan opgenomen in het eindrapport fase III.
Verweerder heeft de hogere waarde van 65 dB(A) in het besluit vastgesteld uitgaande van het eindrapport fase III, zoals dat is gecorrigeerd in het onderzoeksrapport van akoestisch adviesbureau Van der Boom BV van 30 maart 1999, dat in opdracht van appellante is opgesteld. De correctie in dat rapport betreft de afstand tussen de af- en aanvoerroute van de inrichting van appellante en de woning [locatie]. Die correctie en het resultaat daarvan zijn door appellante niet betwist, zodat de Afdeling ervan uitgaat dat ten tijde van de afronding van het eindrapport fase III de geluidbelasting op de gevel [locatie] 65 dB(A) bedroeg. Derhalve kon de geluidwaarde op die gevel op 65 dB(A) worden vastgesteld en was het onttrekken van de woonbestemming aan de woning [locatie] niet aan de orde.
2.6. Appellante stelt ten aanzien van het tijstip met ingang waarvan zij aan de hogere waarden moest voldoen (1 oktober 2004) primair dat op dat moment het bestreden besluit nog niet in werking was getreden, omdat de beroepstermijn nog niet was verstreken en bovendien pas in november 2004 mededeling van het besluit in de Staatscourant is gedaan. Subsidiair stelt zij dat verweerder haar vanwege de praktische en financiële implicaties van het besluit hoe dan ook te weinig tijd heeft vergund om aan die hogere waarde te voldoen.
2.7. Ingevolge de artikelen 3:40 en 3:41 van de Awb is het bestreden besluit in werking getreden door de toezending daarvan aan appellante op 29 september 2004. Het besluit is aldus voor 1 oktober 2004 in werking getreden, zodat reeds hierom van terugwerkende kracht geen sprake is. Dat op 1 oktober 2004 de beroepstermijn nog niet was verstreken en nog geen mededeling van het besluit was gedaan in de Staatscourant, is niet bepalend voor het moment van inwerkingtreding van het onderhavige besluit.
Verweerder heeft de ingangsdatum 1 oktober 2004 gebaseerd op de hiervoor genoemde brief van appellante aan gedeputeerde staten van Drenthe van 18 mei 2004. Die brief bevat een stappenplan van appellante, waarin zij zonder voorbehoud aangeeft dat zij vóór 1 oktober 2004 zal voldoen aan de hogere waarde van 65 dB(A). In het licht daarvan behoefde verweerder appelante bij het bestreden besluit niet de gelegenheid te bieden om pas enige tijd na 1 oktober 2004 aan de hogere geluidwaarde te voldoen. Dat het besluit daags voor 1 oktober 2004 aan appellante is toegezonden, doet aan het vorenstaande niet af.
2.8. Het beroep is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond;
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Sparreboom
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2005