ECLI:NL:RVS:2005:AU4979

Raad van State

Datum uitspraak
26 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200505017/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijstelling voor woningbouw op perceel Ubbeschoterweg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht van 29 april 2005, waarin het beroep van appellanten sub 1 gegrond werd verklaard en de beslissing van de gemeenteraad om vrijstelling te verlenen voor de realisatie van woningen op een perceel langs de Ubbeschoterweg werd vernietigd. De gemeenteraad had op 30 september 2003 vrijstelling verleend voor de bouw van woningen, maar met de voorwaarde dat het bouwrijp maken zou wachten op de intrekking van een milieuvergunning. Appellanten sub 1, wonend te Renswoude, waren het niet eens met deze vrijstelling en stelden bezwaar in, dat door de gemeenteraad ongegrond werd verklaard. Hierop volgde het beroep bij de rechtbank, die de gemeenteraad in het ongelijk stelde.

De Raad van State heeft de zaak op 26 oktober 2005 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het bezwaar van appellanten sub 1 niet ontvankelijk was. De rechtbank had niet onderkend dat de vrijstelling niet zelfstandig appellabel was, omdat het ging om werkzaamheden waarvoor geen bouwvergunning vereist was. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verwees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling.

Daarnaast werden de proceskosten in hoger beroep vastgesteld op € 483,00, en werd bepaald dat het griffierecht van € 207,00 aan appellanten sub 1 moest worden vergoed. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, waarbij de betrokken rechters hun handtekening zetten onder de beslissing.

Uitspraak

200505017/1.
Datum uitspraak: 26 oktober 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1.    [appellanten sub 1], wonend te Renswoude,
2.    de raad van de gemeente Renswoude,
appellanten,
tegen de uitspraak in zaak no. SBR 04/1522 van de rechtbank Utrecht van 29 april 2005 in het geding tussen:
appellanten sub 1
en
appellant sub 2.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2003 heeft appellant sub 2 (hierna: de gemeenteraad) vrijstelling verleend ten behoeve van de realisatie van woningen en alle daarbij behorende werkzaamheden op een perceel langs de Ubbeschoterweg, genaamd De Beekweide, onder de voorwaarde dat met het bouwrijp maken zal worden gewacht tot het moment, waarop het besluit tot intrekking van de milieuvergunning voor [locatie] onherroepelijk is.
Bij besluit van 13 april 2004 heeft de gemeenteraad het daartegen door appellanten sub 1 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 april 2005, verzonden op 2 mei 2005, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten sub 1 ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten sub 1 bij brief van 8 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 9 juni 2005, en de gemeenteraad bij brief van 9 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 10 juni 2005, hoger beroep ingesteld. De gemeenteraad heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 24 juni 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Na sluiting van het vooronderzoek hebben appellanten sub 1 bij brief van 11 juli 2005 van antwoord gediend. Bij brief van 15 juli 2005 heeft de gemeenteraad van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2005, waar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door jhr. mr. K.F.H. Schorer, burgemeester, E. Blaauwendraat, wethouder en H.W. Lehmann, gemeentesecretaris, bijgestaan door mr. F.M.G.M. Leyendeckers, advocaat te Utrecht, is verschenen. Appellanten sub 1 zijn met kennisgeving niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de gemeenteraad het bezwaar tegen het besluit van 30 september 2003 ten onrechte ontvankelijk heeft geacht. De rechtbank heeft geoordeeld dat het project, waarvoor de vrijstelling is verleend, naast de werkzaamheden voor het bouwrijp maken tevens ziet op bouwen waarvoor een (bouw)vergunning is vereist. De in artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet voorgeschreven concentratie van rechtbescherming is in dit geval van toepassing en de beslissing op het vrijstellingsverzoek is niet zelfstandig appellabel, aldus de rechtbank. Daartoe verwijst zij naar de Afdelingsuitspraken van 24 maart 2004 in zaak no.
200303721/1en van 11 februari 2004 in zaak nrs.
200303597/1 en 200303696/1.
2.2.    Het betoog slaagt. In de door de rechtbank genoemde uitspraken betreft het een vrijstelling op grond van de voorschriften van het geldende bestemmingsplan voor de plaatsing van een (bouwvergunningplichtige) puinbreekinstallatie, respectievelijk een vrijstelling op de voet van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, verleend met het oog op de vergroting van een gebouw met behoud van de bestemming "school". In beide gevallen is sprake van het verlenen van een vrijstelling voor een activiteit waarvoor ook een bouwvergunning is vereist. Artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet is alleen in die gevallen van toepassing. De tegen de vrijstelling door appellanten sub 1 ingebrachte bezwaren hebben betrekking op het bouwrijpmaken als zodanig, los van later te realiseren woningen en zien ook op onderdelen van het bouwrijp te maken gebied buiten de voor bebouwing uit te geven kavels. Voor de betrokken werkzaamheden is geen bouwvergunning vereist. Artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet mist derhalve toepassing. De rechtbank heeft dit miskend.
2.3.    De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen.
2.4.    De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep van appellanten sub 1 vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 29 april 2005, reg.no. SBR 04/1522;
II.    wijst de zaak naar de rechtbank terug;
III.    stelt de door [appellanten sub 1] in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten vast op een bedrag van € 483,00 (zegge vierhonderddrieëntachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent vergoeding van deze kosten;
IV.    gelast dat de secretaris van de Raad van State aan [appellanten sub 1] het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht van € 207,00 (zegge: tweehonderdzeven euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. W. van den Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk    w.g. Schortinghuis
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2005
66.