200410281/1.
Datum uitspraak: 19 oktober 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Rijksuniversiteit Groningen, gevestigd te Groningen,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 04/954 WW44 en AWB 04/955 W44 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen van 8 november 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Groningen.
Bij besluit van 19 maart 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Groningen (hierna: het college) geweigerd vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een onderwijsgebouw aan de Grote Rozenstraat 31 te Groningen.
Bij besluit van 28 juli 2004 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 november 2004, verzonden op diezelfde datum, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen (hierna: de voorzieningenrechter), voorzover thans van belang, het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Rijksuniversiteit Groningen bij brief van 17 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 20 december 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 13 januari 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 14 februari 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2005, waar de Rijksuniversiteit Groningen, vertegenwoordigd door mr. P.S. Alders, bijgestaan door mr. W.R. van der Velde, advocaat te Groningen, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.H. Spoormans en H.K. de Jonge, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. De buurtbewoners Hortustuin, die door de Afdeling ten onrechte in de gelegenheid zijn gesteld als partij aan het geding deel te nemen, zijn ter zitting verschenen, vertegenwoordigd door mr. J.T. Fuller, advocaat te Zwolle, die in de gelegenheid is gesteld het woord te voeren.
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Hortusbuurt/Noorderplantsoen" rust op de gronden waarop het bouwplan is voorzien, de bestemming "Stadswoonwijk" met de nadere aanduiding "Menggebied".
Ingevolge artikel 6.1 van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de gronden die op de plankaart zijn aangewezen voor Stadswoonwijk, onder meer bestemd voor woondoeleinden en maatschappelijke doeleinden, waaronder begrepen onderwijsvoorzieningen, zulks met inachtneming van de beschrijving in hoofdlijnen (artikel 5).
Ingevolge artikel 6.2.3, eerste lid, van de planvoorschriften is de functie maatschappelijke doeleinden uitsluitend toegestaan in het Menggebied overeenkomstig de aanduiding op de plankaart, alsmede op de gronden waarop een andere functie dan wonen aanwezig is overeenkomstig de aanduiding in bijlage 2.
Ingevolge artikel 6.2.3, tweede lid, van de planvoorschriften is de functie maatschappelijke doeleinden uitsluitend toegestaan in de eerste bouwlaag (begane grond), met dien verstande dat deze functie tevens is toegestaan: in hoger gelegen bouwlagen, voorzover dit reeds het geval is overeenkomstig de aanduiding in bijlage 2, alsmede in de voormalige watertoren aan de Noorderbinnensingel, aangegeven op de kaartbijlage A.
Ingevolge bijlage 2 bij de planvoorschriften heeft het perceel Grote Rozenstraat 31 de functies K 72 en M 80.
Ingevolge bijlage 3 bij de planvoorschriften staat K 72 voor computerservice- en informatietechnologiebureaus en dergelijke en M 80 voor onderwijs.
2.2. Het bouwplan van appellante voorziet in de bouw van een onderwijsgebouw van drie bouwlagen, direct aansluitend aan de reeds aanwezige universitaire bebouwing op het perceel Grote Rozenstraat 31 (hierna: het perceel).
2.3. Appellante betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan. Zij stelt dat het college een verkeerde uitleg geeft aan artikel 6.2.3, tweede lid, van de planvoorschriften door te menen dat de functie maatschappelijke doeleinden in hoger gelegen bouwlagen alleen is toegestaan, voorzover deze functie reeds op hoger gelegen bouwlagen aanwezig was. Wanneer in bijlage 2 voor een bepaald perceel een bepaalde functie is genoemd, is deze volgens appellante op dat perceel in hoger gelegen bouwlagen toegestaan, ongeacht of deze functie daar reeds aanwezig is. Zelfs al zou de uitleg die het college aan het planvoorschrift geeft, juist zijn, dan nog voldoet het bouwplan volgens appellante daaraan. Volgens appellant moet het bouwplan worden aangemerkt als een uitbreiding van het bestaande onderwijsgebouw op het perceel, waarin maatschappelijke doeleinden/onderwijsfuncties reeds aanwezig zijn in de hoger gelegen bouwlagen.
2.4. De Afdeling is met de voorzieningenrechter van oordeel dat het college aan artikel 6.2.3, tweede lid, van de planvoorschriften terecht de betekenis heeft gegeven die het daaraan toekent. Uit de tekst blijkt voldoende duidelijk dat de functie maatschappelijke doeleinden in hoger gelegen bouwlagen alleen is toegestaan, voorzover zodanig gebruik van die hoger gelegen bouwlagen reeds plaatsvond op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan. Voor dat oordeel bestaat te meer aanleiding, nu de adressenlijst in de bijlage betrekking heeft op de op dat moment bestaande bebouwing. Hetgeen in de toelichting van het bestemmingsplan en in het stedenbouwkundig plan "RUG/Hortusbuurt" is vermeld, kan aan het voorgaande niet afdoen. De toelichting van het bestemmingsplan is niet bindend en kan duidelijke planvoorschriften niet ter zijde stellen. Vaststaat dat de bebouwing waarin het bouwplan voorziet, niet aanwezig was op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan. Gelet hierop is het college terecht tot de conclusie gekomen dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Het betoog van appellante faalt derhalve.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. W. van den Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Willems
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2005