200504128/1.
Datum uitspraak: 19 oktober 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. de vereniging "Belangenvereniging Bedrijventerrein Kwintsheul",
gevestigd te Kwintsheul, gemeente Westland
en
2. [appellante sub 2] en anderen, alle gevestigd te [plaatsen],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 03/4340 van de rechtbank 's Gravenhage van 19 april 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Westland.
Bij besluit van 10 november 2003, gepubliceerd op 26 november 2003, heeft het college van burgemeester en wethouders van Westland (hierna: het college) in het kader van de uitvoering van het Verkeersplan Wateringen 1999 (hierna: het verkeersplan) om een duurzame veilige inrichting van de kernen van Wateringen te bewerkstelligen, met elkaar samenhangende (verkeers)maatregelen genomen die verband houden met de herinrichting van de Kerkstraat en de Heulweg in Kwintsheul.
Voor zover voor dit geschil van belang, heeft het college besloten tot het instellen van een 30 km/uur zone in het gebied ingesloten tussen de Heulweg te Kwintsheul, vanaf huisnummer 129 tot en met 153 en aansluitend de Kerkstraat aldaar vanaf huisnummer 1 tot en met 133 alsmede tot het laten gelden van een gesloten-verklaring voor vrachtauto's binnen die zone, uitgezonderd bestemmingsverkeer. Beide maatregelen zijn ondersteund door het plaatsen van het verkeersbord C07 "Gesloten voor vrachtauto" aangevuld met de tekst "uitgezonderd bestemmingsverkeer" ter hoogte van de Heulweg huisnummer 129 komende vanaf Wateringen en ter hoogte van de Kerkstraat huisnummer 133, komende vanaf Naaldwijk. Voorts is in dit verband een 30 km/uur zoneportaal en verkeersbord E10/A1:"30 km/zone" geplaatst.
Bij besluit van 6 september 2004 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 april 2005, verzonden op 21 april 2005, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het beroep voor zover ingesteld door de Belangenvereniging Bedrijventerrein Kwintsheul (hierna: de vereniging) gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar voor zover daarbij is beslist op het bezwaar van de vereniging, vernietigd, het besluit van het college van 10 november 2003 in zoverre herroepen en het bezwaar van de vereniging alsnog niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit. De rechtbank heeft het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 10 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 17 juni 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn op 1 en 18 augustus 2005 nadere stukken ontvangen van de vereniging. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 september 2005, waar appellanten, bijgestaan dan wel vertegenwoordigd door mr. P.J.L.J. Duijsens, advocaat te ’s-Gravenhage en [secretaris] van de vereniging en het college, vertegenwoordigd door J.C. van Strien, vergezeld van R. den Dulk en J.E.C.M.van Drogenbroek, allen werkzaam bij de gemeente Westland zijn verschenen.
Ten aanzien van appellante sub 1.
2.1. Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna Awb) bepaalt dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Artikel 1:2, derde lid, van de Awb bepaalt dat ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede worden beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.2. Artikel 2 van de statuten van de vereniging bepaalt dat de vereniging onder meer ten doel heeft:
a. het behartigen van de belangen in de meest ruime zin van het woord van de leden die eigenaar/gebruiker zijn van het bedrijventerrein aan de Bovendijk te Kwintsheul, daaronder ondermeer begrepen het op haar kosten (doen) uitvoeren van onderhouds- en aanverwante werkzaamheden ten behoeve van niet-openbaar groen en andere tot algemeen nut van de eigenaren/gebruikers van het bedrijventerrein Kwintsheul strekkende voorzieningen, behoudens voor zover dit onderhoud tot taak van een publiekrechtelijke organisatie behoort;
b. het innen van de bijdragen verschuldigd door de eigenaren en andere rechthebbenden van de bedrijvenkavels.
2.3. De vereniging keert zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de doelstelling van de vereniging onvoldoende aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat een belang van de vereniging bij het bestreden verkeersbesluit is betrokken.
Het in verband hiermede gevoerde betoog van de vereniging dat onder de belangenbehartiging van de leden ook de toestand van het bedrijfsterrein waarop de aangesloten leden hun onderneming drijven, met het oog op de vitaal van belang zijnde uitwegmogelijkheden onder de statutaire doeleinden kunnen worden gebracht, slaagt niet.
Zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen, onder meer bij de uitspraak van 21 januari 2004 in zaak 200304188/1 (www.raadvanstate.nl) moet het bij de belangen van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb gaan om een aan de statutaire doelstellingen ontleend collectief belang, dat door een besluit direct wordt of dreigt te worden aangetast, waarbij dat belang los kan worden gezien van dat van de individuele leden en waarvan de behartiging de trekken dient te vertonen van behartiging van boven-individuele belangen.
De in artikel 2 van de statuten genoemde doelstellingen met betrekking tot het doen uitvoeren van werkzaamheden en het innen van bijdragen bieden geen aanknopingspunten voor het oordeel dat van zodanig collectief, boven-individueel belang sprake is en voor het overige is de in dat artikel omschreven doelstelling daarvoor onvoldoende specifiek. Daarnaast bieden de feitelijke werkzaamheden, het behartigen van de belangen van haar leden, evenmin aanknopingspunten voor het aannemen van zodanig belang.
2.4. Het oordeel van de rechtbank dat het belang van de vereniging niet bij het verkeersbesluit is betrokken en dat het college de vereniging in strijd met het bepaalde in artikel 1:2, derde lid, van de Awb als belanghebbende heeft aangemerkt, is juist. Het hoger beroep ingesteld door de vereniging is derhalve ongegrond.
Ten aanzien van appellanten sub 2.
2.5. De bestreden verkeersmaatregelen maken deel uit van een pakket verkeersmaatregelen ter uitvoering van het Verkeersplan van de voormalige gemeente Wateringen, vastgesteld op 29 juni 1999. In het Verkeersplan is het in 1993 genomen besluit om de Kerkstraat te Kwintsheul af te sluiten voor vrachtverkeer, behoudens voor bestemmingsverkeer, geïntegreerd. Aan de afsluiting voor het vrachtverkeer ligt ten grondslag dat het vrachtverkeer gebruik zou moeten gaan maken van de zogeheten Veilingroute, een rechtstreekse route van de A4 naar de bloemenveiling in Naaldwijk. Uitgangspunt van het Verkeersplan is dat het doorgaande auto- en vrachtverkeer op de Oost West-as moet worden geweerd, dat Wateringen via de Dorpskade en de Poeldijkseweg ontsloten wordt en dat de Kerkstraat en gedeeltelijk de Heulweg als erftoegangsweg worden geclassificeerd met een snelheidsregime van 30 km/uur.
Het bestreden besluit is in het kader van de uitvoering van dit Verkeerplan genomen.
2.6. Appellanten keren zich in hoger beroep op gelijke gronden als zij hebben gedaan in beroep bij de rechtbank, tegen het instellen van de 30 km/uur zone in de Kerkstraat in Kwintsheul en tegen de geslotenverklaring voor vrachtauto's in die zone, een en ander zoals is weergegeven in het procesverloop.
Appellanten leggen - samengevat - in hoger beroep het accent op de onzorgvuldige voorbereiding van het in bezwaar gehandhaafde verkeersbesluit en op de ondeugdelijke motivering, nu niet duidelijk is welke verkeersbelangen met het besluit zijn beoogd. Voorts heeft het naar hun mening aan voldoende overleg ontbroken.
2.7. Terecht heeft de rechtbank vooropgesteld dat het bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toekomt. Het is aan het bestuursorgaan om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter zal zich bij de beoordeling van zo'n besluit terughoudend moeten opstellen en slechts dienen te toetsen of het besluit strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
2.8. Vast staat dat belanghebbenden, waaronder de Ondernemersvereniging Kwintsheul, de gelegenheid is geboden, waarvan ook gebruik is gemaakt, met het college van gedachten te wisselen over het voorgenomen Verkeersplan. Ook is bij gelegenheid van een presentatie van het Verkeersplan de mogelijkheid geboden in te spreken. Appellanten waren er mee bekend, althans konden dat zijn, van de uit het Verkeersplan voortvloeiende voorgenomen inrichting van de Kerkstraat als 30 km/uur zone en de afsluiting daarvan voor het doorgaande vrachtverkeer. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat het er voor moet worden gehouden dat appellanten voldoende gelegenheid is geboden om in het kader van het Verkeersplan hun individuele belangen bij het college naar voren te brengen. Dat bij appellanten een misvatting is ontstaan over de betekenis van "met uitzondering van bestemmingsverkeer" ten aanzien van de bereikbaarheid van het bedrijventerrein aan de Bovendijk, brengt niet mee dat het aan voldoende overleg heeft ontbroken of dat hun belangen niet of onvoldoende zijn meegewogen.
2.9. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college, gelet op de algemene verkeersbelangen die zijn genoemd in het gehandhaafde verkeersbesluit, die belangen in redelijkheid zwaarder heeft mogen laten wegen dan de belangen van appellanten die zich daartegen zouden verzetten. Terecht is daarbij in aanmerking genomen dat het vrachtverkeer komend van het bedrijfsterrein aan de Bovendijk vice versa gebruik kan blijven maken van de Heulweg, Dorpskade, en de Veilingroute en dat in de bereikbaarheid van de bedrijven op zichzelf geen verandering optreedt, behalve de erkende omstandigheid dat het vrachtverkeer door de geslotenverklaring van de Kerkstraat een omweg van enkele kilometers moet maken ten einde Naaldwijk/Honselersdijk/Poeldijk te bereiken. Aan die omstandigheid behoefde het college bij de afweging van de daartoe in aanmerking komende belangen niet het gewicht toe te kennen dat appellanten voor ogen staat.
De rechtbank heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 5 augustus 1996 in zaak no. H01.95.0448 (AB 1996, 426) terecht overwogen dat de hogere kosten die met de bestreden verkeersmaatregel gepaard gaan, vanwege het gedwongen zijn om te rijden en het niet langer gebruik kunnen maken van een reeds langer gebruikte route die veel gunstiger was, in beginsel voor de getroffen weggebruikers moeten worden gelaten.
2.10. Het hoger beroep voor het overige, is eveneens ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Visser
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2005