200506368/2.
Datum uitspraak: 13 oktober 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], allen wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 21 december 2004 heeft de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch het bestemmingsplan "Zorgcentrum Hintham" vastgesteld.
Bij besluit van 24 mei 2005, kenmerk 1060298, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 20 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 21 juli 2005, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 augustus 2005.
Bij brief van 20 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 21 juli 2005, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 september 2005, waar verzoekers, in de persoon van [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.G.A.M. van de Wijdeven, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn de gemeenteraad, vertegenwoordigd door J.M. Groothuijse, ambtenaar van de gemeente, Woningstichting De Kleine Meierij, vertegenwoordigd door L. Frensen, en Vivent, vertegenwoordigd door [lid van de raad van bestuur], daar gehoord.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.3. Het plan heeft betrekking op een gebied globaal begrensd door de Jan Heijmanslaan, de Vincent van Goghlaan en de waterloop ten zuiden van de ontzandingsplas het IJzeren Kind te Hintham. In het plan is deels de huidige situatie opgenomen en deels is de mogelijkheid geschapen tot het bouwen van een woonzorgcentrum met verschillende voorzieningen, thuiszorgfuncties, waaronder jeugdgezondheidszorg, een sociaal-cultureel centrum en een bibliotheek en 96 appartementen in de vrije sector.
2.4. Verzoekers richten zich met hun verzoek, gelet op het verhandelde ter zitting, uitsluitend op de goedkeuring van de in het plan opgenomen mogelijkheid voor de bouw van twee woontorens aangrenzend aan het beoogde woonzorgcentrum, die in de nabijheid van hun woningen aan de [locaties] zijn voorzien. Zij voeren onder meer aan dat de nieuwe situatie ter plaatse zal leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit en dat niet is onderzocht of aan het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: het Besluit) kan worden voldaan.
Daartoe is gesteld dat het toch al drukke verkeer in Hintham nog drukker wordt, terwijl de bebouwing is voorzien op geringe afstand van zowel de Rijksweg A2 als de Rijksweg A59.
2.5. Verweerder heeft het plan op dit punt niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het in zoverre goedgekeurd. Hij heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de bezwaren inzake de luchtkwaliteit niet-ontvankelijk zijn, aangezien deze eerst in beroep en in het verzoekschrift zijn aangevoerd.
2.6. In het plan zijn de gronden ten behoeve van het woonzorgcentrum aangewezen als "Gemengde doeleinden (GD)". Grenzend aan de westelijke zijde hiervan zijn twee plandelen opgenomen met de bestemming "Wonen (W)" ten behoeve van twee woontorens.
2.6.1. Naar voorlopig oordeel zal de Afdeling in de bodemprocedure niet oordelen dat de bezwaren inzake de luchtkwaliteit niet aan de orde kunnen komen, nu deze zijn terug te voeren tot eerdere in de procedure tegen het bestemmingsplan aangevoerde bezwaren met betrekking tot de verslechtering van het woon- en leefklimaat ter plaatse.
Ingevolge het Besluit dienen bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, de in het Besluit gestelde grenswaarden met betrekking tot zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen in acht te nemen.
Verweerder heeft er ter zitting op gewezen dat uit de plantoelichting blijkt dat de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit zijn onderzocht.
De betreffende passage in de plantoelichting is naar voorlopig oordeel evenwel onvoldoende om de gevolgen voor de bestaande luchtkwaliteit en de invloed van het plan daarop adequaat te kunnen beoordelen. Zo is hierin onder meer geen rekenschap gegeven van de gevolgen van het plan voor de lokale concentratie zwevende deeltjes (PM10). Ter zitting is van de zijde van de gemeenteraad in dit verband gesteld dat het niet de verwachting is dat dit plan een zodanige toename van het aantal verkeersbewegingen tot gevolg zal hebben dat daardoor een relevante verslechtering van de luchtkwaliteit zal optreden. Daarbij baseert de gemeenteraad zich op ervaringen, opgedaan met andere plannen, waarbij onderzoek naar de luchtkwaliteit is verricht.
Nu deze stelling ter zitting evenwel niet met nadere onderzoeksgegevens is onderbouwd, bestaat voorshands twijfel of het bestreden besluit op dit punt in de bodemprocedure in stand zal blijven.
2.6.2. In verband hiermee ziet de Voorzitter, gelet op de onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan als gevolg van de inwerkingtreding van het plan op dit punt, aanleiding het verzoek toe te wijzen en de hierna vermelde voorlopige voorziening te treffen.
2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 24 mei 2005, kenmerk 1060298, voorzover het betreft de goedkeuring van de plandelen met de bestemming "Wonen (W)", voorzover nader aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart 1;
II. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Kooijman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2005