200504921/2.
Datum uitspraak: 6 oktober 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 9 september 2004 heeft de gemeenteraad van Lingewaal het bestemmingsplan "De Eng II Asperen 2004" vastgesteld.
Bij besluit van 12 april 2005, no. RE2004.91122, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 6 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 7 juni 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 6 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 7 juni 2005, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 september 2005, waar verzoeker, in persoon en bijgestaan door mr. A. van Weverwijk, advocaat te Geldermalsen, en verweerder, vertegenwoordigd door E. Waterval, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door L.A.A. van Galen, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.3. Het plan voorziet in de ontwikkeling van een gebied aan de westzijde van Asperen voor onder meer woondoeleinden en recreatieve doeleinden.
2.4. Verzoeker richt zich met zijn verzoek, gelet op het verhandelde ter zitting, uitsluitend op de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Horecabedrijven en recreatieve inrichtingen (HR)" met de aanduidingen "dagrecreatieve buitenactiviteiten (ba)" en "kleinschalige bebouwing toegestaan". Hij betoogt dat het plandeel ten onrechte is goedgekeurd, omdat niet een afstand van tenminste 50 meter is aangehouden tot de boomgaard van zijn fruitteeltbedrijf, die in de directe nabijheid van dit plandeel ligt. Hij vreest daardoor in zijn bedrijfsvoering te worden beperkt en stelt dat op het desbetreffende terrein voor de recreanten en in de toegestane horeca-inrichting voor het personeel en de bezoekers geen aanvaardbaar verblijfsklimaat kan worden gegarandeerd. Verder wijst hij erop dat het plan een vrijstellingsmogelijkheid biedt voor campingactiviteiten.
2.5. Verweerder heeft het plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het goedgekeurd.
Onder verwijzing naar de provinciale toetsingspraktijk heeft hij gesteld dat in het algemeen een afstand van 50 meter in acht moet worden genomen tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid in de fruitsector. Hij heeft onderkend dat de afstand tussen de perceelsgrens van verzoeker en het plandeel met de bestemming "Horecabedrijven en recreatieve inrichtingen (HR)" met de aanduidingen "dagrecreatieve buitenactiviteiten (ba)" en "kleinschalige bebouwing toegestaan" ongeveer 10 meter bedraagt en derhalve korter is dan de hiervoor genoemde afstand. Volgens verweerder zijn in dit geval echter bijzondere omstandigheden aanwezig die rechtvaardigen dat wordt afgeweken van de indicatieve afstand van 50 meter. Hij heeft hierbij betrokken dat het waarschijnlijk is dat het aantal gehinderde personen beperkt zal zijn, de verblijfsduur van deze personen kort zal zijn en deze personen niet onder een kwetsbare groep zijn te scharen.
2.6. De gronden in het noordwestelijke deel van het plangebied zijn in het plan aangewezen voor "Horecabedrijven en recreatieve inrichtingen (HR)" met de aanduidingen "dagrecreatieve buitenactiviteiten (ba)" en "kleinschalige bebouwing toegestaan". Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn deze gronden bestemd voor de volgende buitenactiviteiten gecombineerd met kleinschalige horeca-activiteiten: minigolf, speelveld, trapveld, speeltuin, jeu de boules, badminton, tennis en basketbal. Ingevolge artikel 5, derde lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften mag ter plaatse van de aanduiding "kleinschalige bebouwing toegestaan" maximaal 1 gebouw worden gebouwd onder bepaalde voorwaarden, waaronder de voorwaarde dat het oppervlak van het gebouw niet meer dan 100 m² mag bedragen. In het plan is niet gedefinieerd wat onder kleinschalige horeca-activiteiten dient te worden verstaan.
2.6.1. Verzoeker exploiteert in het kader van zijn fruitteeltbedrijf een boomgaard op het perceel met het kadastrale nummer […] ten noorden van deze gronden. In het kader van de bedrijfsvoering worden bestrijdingsmiddelen toegepast. Verder wordt gebruik gemaakt van gaskanonnen en beregeningsapparatuur.
2.6.2. In de bij het Streekplan Gelderland 1996 behorende Handreiking bestemmingsplannen is een afstand van 50 meter opgenomen als aan te houden afstand tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid in de fruitsector in verband met onder meer het gebruik van bestrijdingsmiddelen.
Toepassing van deze vuistregel is in het algemeen niet onredelijk te achten. De afstand tussen de perceelsgrens van verzoeker en de grens van het terrein dat is aangewezen voor buitenactiviteiten in combinatie met kleinschalige horeca-activiteiten bedraagt ongeveer 10 meter en wijkt hiermee in niet geringe mate af van de in de vuistregel neergelegde indicatieve afstand van 50 meter.
Gezien de in het plan voorziene horeca-activiteiten en de geboden ruime gebruiksmogelijkheden voor recreatief gebruik van de gronden in kwestie, zoals weergegeven in overweging 2.5., betwijfelt de Voorzitter of verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat de bij het plan in acht genomen afstand van 10 meter tussen de met het plan mogelijk gemaakte activiteiten en de fruitteeltactiviteiten van verzoeker uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar kan worden geacht.
2.6.3. De Voorzitter sluit dan ook niet uit dat het bestreden besluit in de bodemprocedure op dit punt zal worden vernietigd. In afwachting van de behandeling van het beroep in de bodemprocedure dienen onomkeerbare ontwikkelingen die in strijd kunnen komen met de beslissing in de bodemprocedure, te worden voorkomen. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding de nader te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 12 april 2005, no. RE2004.91122, voorzover het betreft de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Horecabedrijven en recreatieve inrichtingen (HR)" met de aanduidingen "dagrecreatieve buitenactiviteiten (ba)" en "kleinschalige bebouwing toegestaan" voorzover nader aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart 1;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 668,37 (zegge: zeshonderdachtenzestig euro en zevenendertig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Gelderland aan verzoeker onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de provincie Gelderland aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Kooijman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2005