200409240/1.
Datum uitspraak: 5 oktober 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de stichting "Stichting tegen bedrijventerrein MOB/Larenstein", gevestigd te Bilthoven, en anderen,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
Bij besluit van 19 februari 2004 heeft de gemeenteraad van De Bilt, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 24 november 2003, het bestemmingsplan "Bedrijvenpark Larenstein" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 28 september 2004, no. 2004REG002407i, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben de Stichting tegen bedrijventerrein MOB/Larenstein (hierna: de Stichting) en anderen bij brief van 12 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 15 november 2004, en [appellant sub 2] bij brief van 22 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 23 november 2004, beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 19 december 2004.
Bij brief van 24 februari 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht (hierna: het deskundigenbericht) uitgebracht, gedateerd 18 maart 2005. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 augustus 2005, waar de Stichting en anderen, vertegenwoordigd door S.J. van den Hoek, en [appellant sub 2], in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. G.J. Jaspers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar namens de gemeenteraad ir. W Grift en A. van Breda, ambtenaren van de gemeente, gehoord.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. De beroepsgrond van de Stichting en anderen gericht tegen het niet verlenen van inspraak over het rapport "Verkenning ontwikkelingsmogelijkheden bedrijvenpark Larenstein" steunt niet op een bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze.
2.2.1. Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, voorzover dit beroep een grondslag heeft in een tegen het ontwerpplan bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze. Dit is slechts anders voorzover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voorzover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest terzake een zienswijze in te brengen. Geen van deze omstandigheden doet zich voor. Het beroep van de Stichting en anderen is dan ook in zoverre niet-ontvankelijk.
2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.4. De Stichting en anderen stellen in beroep dat in strijd met artikel 26 van de WRO het vastgestelde plan niet in zijn geheel voor de duur van vier weken ter inzage heeft gelegen, nu de Staat van Bedrijfsactiviteiten bij de terinzagelegging ontbrak.
Vast staat dat bij de terinzagelegging van het plan van 4 maart 2004 tot 1 april 2004 de Staat van Bedrijfsactiviteiten ontbrak. In verband hiermee is het plan in zijn geheel vanaf 29 april 2004 opnieuw vier weken ter inzage gelegd. In de bekendmaking hieromtrent in het huis-aan-huisblad "Biltbuis" en de Staatscourant is de reden voor deze hernieuwde terinzagelegging vermeld.
Gelet hierop en nu gesteld noch gebleken is dat appellanten door bovengenoemde handelwijze in hun processuele belangen zijn geschaad, bestaat in zoverre geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit.
2.5. Het bestemmingsplan voorziet in de aanleg van een bedrijventerrein op het zogenaamde MOB-terrein (mobilisatiecomplex van het ministerie van Defensie) en het voormalige sportpark Larenstein, teneinde met name de verplaatsing van milieuhinderlijke bedrijven uit de kernen mogelijk te maken.
Standpunt van [appellant sub 2] ten aanzien van de bestemming "Groenvoorzieningen"
2.6. [appellant sub 2] stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen", wat betreft een strook van ongeveer tien meter breed, direct gelegen aan de achterzijde van de percelen met de eengezinswoningen aan de westzijde van de Kometenlaan. Het bezwaar van appellant richt zich tegen het plan voorzover dit, al dan niet middels een wijzigingsbevoegdheid, voor deze gronden niet voorziet in de bestemming "Tuinen". Volgens appellant heeft het gemeentebestuur bij hem een gerechtvaardigde verwachting doen ontstaan waaraan hij het vertrouwen kon ontlenen dat het plan zou voorzien in een mogelijkheid om de achtertuinen te vergroten, nu het in het overleg van de "klankbordgroep" gedurende drie jaar alsmaar heeft toegezegd zijn medewerking daaraan te zullen verlenen en het ontwerpplan voorzag in een wijzigingsbevoegdheid die dit mogelijk maakt. Verweerder heeft volgens appellant dan ook miskend dat de gemeenteraad aldus in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld.
Voorts voert appellant aan dat verweerder ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn betoog dat vergroting van de achtertuinen niet leidt tot aantasting van het parkachtige recreatieve uitloopgebied tussen de woningen van de Kometenlaan en het bedrijvenpark, nu deze uitbreiding slechts een smalle strook met een groen karakter betreft.
2.7. Verweerder heeft geen reden gezien het bestreden plandeel in strijd met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht te achten en heeft het goedgekeurd. Hij is van mening dat geen sprake is van een gewekt vertrouwen, nu de gemeenteraad vrij is om wijzigingen aan te brengen in het ontwerpplan dat door het college van burgemeester en wethouders is opgesteld en dat aldus in zoverre niet is gebleken van onvolkomenheden bij de totstandkoming van het plan.
Vaststelling van de feiten
2.8. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.8.1. Volgens het deskundigenbericht heeft de toenmalige eerstverantwoordelijke wethouder zich bereid verklaard tot medewerking aan vergroting van de tuinen aan de achterzijde van de percelen van de woningen aan de westzijde van de Kometenlaan.
In het ontwerpplan is vervolgens in artikel 6, vijfde lid, van de planvoorschriften voorzien in een wijzigingsbevoegdheid op grond waarvan het college van burgemeester en wethouders bevoegd is de bestemming "Groenvoorzieningen" van de op de plankaart middels een aanduiding aangegeven gronden te wijzigen ten behoeve van het vergroten van tuinen, zoals behorend bij de woningen aan de Kometenlaan.
In afwijking van het voorstel van het college van burgemeester en wethouders heeft de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan een zienswijze gehonoreerd voorzover daarin is betoogd dat de wijzigingsbevoegdheid tot vergroting van de tuinen het parkachtige recreatieve uitloopgebied tussen de woningen van de Kometenlaan en het bedrijvenpark teveel aantast. Hierdoor is eerder vermelde wijzigingsbevoegdheid niet in het plan opgenomen.
Het oordeel van de Afdeling
2.9. Het betoog van appellant dat bij hem door de wethouder een gerechtvaardigde verwachting is gewekt, faalt, nu in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet terzake beslissingsbevoegden en de bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan niet bij een wethouder, maar bij de gemeenteraad berust. Appellant heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat door of namens de gemeenteraad verwachtingen zijn gewekt dat het plan al dan niet middels een wijzigingsbevoegdheid zou voorzien in een mogelijkheid tot vergroting van de achtertuinen bij de eengezinswoningen aan de westzijde van de Kometenlaan. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat overeenkomstig de toezegging van de wethouder het ontwerpplan voorzag in een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van vergroting van de tuinen aan de Kometenlaan. Echter, gezien de ontwerpstatus van dat plan en de verplichting om de naar aanleiding van dit ontwerp ingekomen zienswijzen bij de uiteindelijke planvaststelling te betrekken, kan een ontwerpplan geen verwachtingen wekken waaraan de gemeenteraad bij vaststelling van het plan is gehouden. Voor verweerder bestond derhalve geen aanleiding om op grond van het niet honoreren van gerechtvaardigde verwachtingen door de gemeenteraad, in zoverre goedkeuring aan het plan te onthouden.
Ter zitting is door verweerder erkend dat hij in het bestreden besluit niet is ingegaan op het betoog van appellant dat vergroting van de achtertuinen aan de Kometenlaan niet leidt tot aantasting van het parkachtige recreatieve uitloopgebied tussen de woningen van de Kometenlaan en het bedrijvenpark, nu na wijziging van de bestemming nog steeds sprake is van een groene strook. Gelet hierop berust het bestreden besluit in zoverre niet op een deugdelijke motivering.
Standpunt van appellanten ten aanzien van de bestemmingen "Bedrijfsdoeleinden" en "Verkeersdoeleinden"
2.10. [appellant sub 2] en de Stichting en anderen stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" en "Verkeersdoeleinden", die voorzien in de aanleg van een bedrijventerrein met de bijbehorende infrastructuur.
2.11. Appellanten achten de economische uitvoerbaarheid van het plan onvoldoende onderbouwd, omdat daarbij de verplaatsingskosten van de uit de kern te verplaatsen milieuhinderlijke bedrijven onvoldoende zijn betrokken.
2.12. [appellant sub 2] voert aan dat de door de toeneming van de verkeersintensiteit op het bedrijventerrein te verwachten geluid-, stank- en lichthinder onevenredig veel afbreuk doet aan zijn woongenot. Volgens hem is ten onrechte slechts onderzoek gedaan naar de verkeersintensiteit op de omliggende wegen en niet op het bedrijventerrein zelf. Ook vreest hij dat de bouw van antennes, met name van een centrale antenne ten behoeve van telecommunicatie tot maximaal 35 meter, zal leiden tot horizonvervuiling. Voorts betoogt appellant dat het bedrijventerrein met een hek moet worden afgesloten ter voorkoming van overlast van jongeren en illegale straatraces.
Voorts wordt volgens appellant ten onrechte de groenstrook langs de Groenekanseweg, die als waardevol groen is aangemerkt, aangetast, nu dit gebied grotendeels is bestemd als "Bedrijfsdoeleinden" met de aanduiding "Vm verkooppunt motorbrandstoffen". Daartoe voert appellant aan dat geen zekerheid bestaat dat deze locatie gebruikt zal worden voor de bedrijfsverplaatsing van een van de bestaande verkooppunten voor motorbrandstoffen. Bovendien vreest hij visuele hinder vanwege het tankstation en verlichte reclameborden.
2.12.1. Bij nader schrijven van 26 mei 2005 heeft appellant verder aangevoerd dat de gevolgen van de aanleg van het bedrijventerrein ten aanzien van de luchtkwaliteit, in het bijzonder gelet op de verkeersintensiteit op het bedrijventerrein, de sloop- en bouwactiviteiten, alsmede de geplande activiteiten op het bedrijventerrein na realisatie daarvan, ten onrechte niet in kaart zijn gebracht, hetgeen volgens appellant in strijd is met het Besluit luchtkwaliteit.
2.13. De Stichting en anderen betogen dat de aanleg van het bedrijventerrein tot aantasting van het woon- en leefklimaat zal leiden. Volgens appellanten leiden de bedrijfsmatige activiteiten op het binnenterrein tot zicht- en geluidhinder, in het bijzonder van de aan de oostelijke zijde gelegen hoogbouw. Daarbij benadrukken zij dat het zogenoemde groene casco de bedrijfsactiviteiten slechts ten dele aan het zicht onttrekt. Voorts zijn zij van mening dat de ontsluiting van het bedrijventerrein alleen via de hoofdingang dient plaats te vinden, teneinde onder meer parkeeroverlast in de woonwijken te voorkomen.
Voorts is het plan volgens de Stichting en anderen ten onrechte niet getoetst aan het Besluit milieukwaliteitseisen externe veiligheid en voldoet volgens hen de voorziene verplaatsing van een bedrijf in transport en opslag van zand, grind en containers (Kuus) niet aan de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Nu in de planvoorschriften is voorzien in de mogelijkheid vrijstelling te verlenen van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, is bovendien onduidelijk welke bedrijven op het terrein zijn toegelaten, aldus appellanten.
Verder zijn de Stichting en anderen van mening dat een maximumkavelomvang van 4000 vierkante meter waarvan het gemeentebestuur bij de gronduitgifte uitgaat te groot is om van kleinschalige bedrijven te kunnen spreken. Nu de planvoorschriften niet voorzien in een beperking van de grootte van een bedrijf, laat het plan grootschalige ontwikkelingen toe, terwijl het bestemmingsplan in de beschrijving in hoofdlijnen uitgaat van een bedrijventerrein met een kleinschalig karakter, aldus appellanten.
2.14. Verweerder heeft het plan in zoverre niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het goedgekeurd. Hij stelt dat bij de inrichting van het plan het behouden van het groene casco, optimalisering van de gebruiksmogelijkheden van de gronden en het beperken van de overlast voor de omgeving richtinggevend zijn geweest. Verweerder is van mening dat aan het belang van de ontwikkeling van het bedrijventerrein voor lokale bedrijven die elders milieu- en planologische knelpunten vormen, meer gewicht moet worden toegekend dan aan het belang van appellanten bij een ongestoord woon- en leefklimaat. Verder kan verweerder zich vinden in het standpunt van de gemeenteraad dat de overlast door toeneming van de verkeersintensiteit uiterst beperkt zal zijn. Verweerder onderschrijft voorts het standpunt van de gemeenteraad om de groenstrook langs de Groenekanseweg grotendeels bij het bedrijventerrein te betrekken. Hij stelt zich op het standpunt dat het plan geen ernstige aantasting van het waardevol groen met zich zal brengen en dat het bedrijventerrein primair bestemd is voor uit de kern te verplaatsen bedrijven, zodat ook voor het tankstation sprake moet zijn van een te verplaatsen bedrijf. Voorts acht verweerder een maximumkavelomvang van 4000 vierkante meter, zoals in de toelichting is opgenomen, aanvaardbaar, nu in de voorschriften uitdrukkelijk is opgenomen dat het bedrijventerrein is bedoeld voor kleinschalige bedrijven en voormelde kavelomvang volgens hem niet als grootschalig kan worden gekwalificeerd.
Vaststelling van de feiten
2.15. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.15.1. Het plan heeft betrekking op een gebied met een oppervlakte van ongeveer 17,9 hectare, dat globaal begrensd wordt door de Groenekanseweg aan de zuidzijde, de dienstweg van de rioolwaterzuiveringsinstallatie aan de westzijde, de korfbalvelden en een deel van het appartementencomplex de Tweelingen aan de noordzijde en door drie hoge flatgebouwen en percelen met half vrijstaande woningen aan de oostzijde.
Volgens de beschrijving in hoofdlijnen is het bedrijventerrein bedoeld om bedrijven die, vanwege overlast in de kernen van de gemeente, alsmede uit een oogpunt van stads- en dorpsvernieuwing verplaatsing behoeven, te accommoderen. Voorts betreft het na te streven beeld dat van een duurzaam bedrijfspark dat met name is gericht op kleinschalige bedrijvigheid en zakelijke dienstverlening, alsmede op de verkoop en het onderhoud van personenmotorvoertuigen en waarin het behoud en herstel van de bestaande groenstructuur en de daarbij horende beplanting centraal staat.
2.15.2. Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften, voorzover thans van belang, zijn de op de plankaart aangegeven gronden met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" onderverdeeld in drie zones, waarbij zone I is bestemd voor bedrijven onder de categorieën 1 tot en met 2 van de in de bijlage opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten, zone II voor bedrijven onder de categorieën 1 tot en met 3a van de in de bijlage opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten en zone III voor bedrijven onder de categorieën 1 tot en met 3b van de in de bijlage opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten.
De Staat van Bedrijfsactiviteiten vermeldt dat de minimaal aan te houden afstand van bedrijven tot de woonomgeving voor bedrijven in categorie 1 10 meter is, in categorie 2 30 meter, in categorie 3a 50 meter en in categorie 3b 100 meter.
Ingevolge artikel 4, vierde lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften, voorzover thans van belang, kan het college van burgemeester en wethouders, met inachtneming van het gestelde in de beschrijving in hoofdlijnen, vrijstelling verlenen van het bepaalde in het eerste lid om bedrijven toe te laten die niet voorkomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, indien het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de algemeen toelaatbare categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, alsmede qua bedrijfsactiviteit past in de in de Algemene Beschrijving in Hoofdlijnen beschreven bedrijfssegmentatie, met dien verstande dat detailhandel niet is toegestaan.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, onder a, van de planvoorschriften, voorzover thans van belang, mag het bebouwingspercentage per bouwperceel niet minder dan 50 procent bedragen en geldt voor het bouwen van gebouwen dat de hoogte van een bedrijfsgebouw niet minder dan vijf meter en niet meer dan tien meter mag bedragen.
Ingevolge artikel 4, vierde lid, aanhef en onder d, van de planvoorschriften kan het college van burgemeester en wethouders, met inachtneming van het gestelde in de beschrijving in hoofdlijnen, vrijstelling verlenen van de voorschriften voor het bouwen van antennes binnen de bestemming "Bedrijfsdoeleinden", waarvan de bouwhoogte ten hoogste 15 meter mag bedragen en voor één centrale antenne ten behoeve van de telecommunicatie tot een bouwhoogte van ten hoogste 35 meter.
2.15.3. Volgens de plantoelichting is het bedrijventerrein primair bedoeld voor kleinschalige, lokale bedrijven en wordt in beginsel als maximale kavelomvang 4000 vierkante meter aangehouden.
2.15.4. Volgens de plantoelichting is bij het bepalen van de milieuzonering gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uitgegeven brochure "Bedrijven en milieuzonering" (hierna: de VNG-brochure). Gelet op de zonering zoals op de plankaart is aangegeven, is aan deze minimale afstanden in het plan voldaan.
De afstand van de noordelijke en oostelijke woonbebouwing tot de gronden met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" met de aanduiding "II categorie 1 t/m 3a" bedraagt minimaal 60 meter.
Blijkens het deskundigenbericht staan tussen de gronden met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" en de woonbebouwing aan de oostzijde van het plangebied zeer hoge bomen, maar zal vanuit de hoger gelegen appartementen in de hoogbouw zicht op delen van de binnenterreinen mogelijk zijn.
2.15.5. Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder c, van de planvoorschriften dient in de parkeerbehoefte op eigen terrein of in een gezamenlijke parkeervoorziening te worden voorzien. Als parkeernorm geldt dat minimaal twee parkeerplaatsen per 100 vierkante meter bedrijfsvloeroppervlakte dienen te worden gerealiseerd.
Het plan voorziet in het zuiden vanaf de Groenekanseweg in een ontsluiting van het bedrijventerrein voor alle verkeer. Aan de noordzijde en tussen de twee clusters van bedrijven is op de gronden met de bestemming "Groenvoorzieningen" voorzien in een calamiteitenontsluiting ten behoeve van hulpdiensten. Voor het overige zijn geen ontsluitingen opgenomen. Het plan sluit de aanleg van voet- en fietspaden op de gronden met de bestemming "Groenvoorzieningen" echter niet uit.
2.15.6. Ingevolge artikel 6, tweede lid, onder c, van de planvoorschriften mag op gronden met de bestemming "Groenvoorzieningen" ter beveiliging van het bedrijventerrein op de grens met de bestemmingen verkeersdoeleinden en bedrijfsdoeleinden alsmede nabij de mogelijke calamiteitenontsluiting een hekwerk worden gerealiseerd met een maximumhoogte van drie meter.
2.15.7. Tussen de Groenekanseweg en de gronden met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" met de aanduiding "Vm verkooppunt motorbrandstoffen" is een groenstrook met een breedte van minimaal zeven meter gepland.
Blijkens de groeninventarisatie is het groen in dit gebied aangemerkt als zeer waardevol. Volgens de plantoelichting moet het bedrijventerrein zich aan de zijde van de Groenekanseweg naar de omgeving kunnen presenteren en zal binnen deze voorwaarde geprobeerd worden zoveel mogelijk groen te handhaven. Voorts vermeldt de plantoelichting dat enkele bomen langs de Groenekanseweg behouden zullen blijven.
2.15.8. Ingevolge artikel 8, eerste lid, en artikel 13, eerste lid, van het Besluit luchtkwaliteit nemen bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, behoudens voorzover de betrokken wettelijke regeling zich daartegen verzet, de in het Besluit gestelde grenswaarden met betrekking tot stikstofdioxide, respectievelijk zwevende deeltjes in acht.
De vaststelling en goedkeuring van een bestemmingsplan dienen te worden aangemerkt als de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.
Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan en de goedkeuring daarvan is geen onderzoek verricht in het kader van het Besluit luchtkwaliteit.
Het oordeel van de Afdeling
2.16. Uit de plantoelichting en het deskundigenbericht blijkt dat in de exploitatieopzet die voor de opstelling van het bestemmingsplan is gemaakt, is berekend dat het plan bij volledige gronduitgifte een opbrengst van 1 miljoen euro zal genereren. De gemeenteraad heeft ter zitting verklaard dat door hem in beginsel een deel van de waardevermindering van de percelen na bedrijfsverplaatsing zal worden gecompenseerd. Deze kosten zijn bij een eerste globale raming begroot op 4 à 5 miljoen euro, maar zijn niet in de exploitatieopzet meegenomen. Inmiddels is deze raming verfijnd en is nog sprake van een tekort van 2 à 2,5 miljoen euro. Deze kosten zullen worden gedekt door het overschot van de exploitatie van het plan en door overige gemeentelijke middelen.
Gezien het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder niet aan de economische uitvoerbaarheid van het plan behoefde te twijfelen en om die reden goedkeuring aan het plan had dienen te onthouden.
2.17. Naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder zich voorts op het standpunt kunnen stellen dat de overlast voor [appellant sub 2] door toeneming van de verkeersintensiteit op het bedrijventerrein uiterst beperkt zal zijn. Daarbij heeft hij in aanmerking kunnen nemen dat door de ligging van de hoofdontsluiting aan de zuidwestzijde van het terrein, de verkeersstroom naar de noordelijk gelegen bedrijven via de westzijde zal plaatsvinden, waardoor slechts het bestemmingsverkeer voor de zuidelijk gelegen bedrijven via de oostzijde van het terrein nabij de woning van appellant komt. Nu bovendien uit een, niet door appellant bestreden, onderzoek naar de toeneming van de verkeersintensiteit door de ontwikkeling van het bedrijventerrein blijkt dat deze toeneming gering is en de afstand tussen de woningen aan de Kometenlaan en de in het plan geprojecteerde weg tussen de 55 meter en 70 meter bedraagt, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat van appellant in zoverre niet in ernstige mate wordt aangetast.
Voorzover R.M.J.M. de Greef heeft aangevoerd dat de bouw van antennes, met name van een centrale antenne tot maximaal 35 meter, zal leiden tot horizonvervuiling, overweegt de Afdeling het volgende. De vrijstellingsbepaling van artikel 4, vierde lid, aanhef en onder d, van de planvoorschriften voorziet in de mogelijkheid van de bouw van antennes van maximaal 15 meter, met uitzondering van één antenne van 35 meter. Nu de hoogte van de bedrijfsgebouwen maximaal tien meter is en de afstand tot de woonbebouwing meer dan 60 meter is, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het uitzicht van appellant niet onevenredig zal worden geschaad.
De Afdeling heeft in de stukken geen grond kunnen vinden voor de vrees van [appellant sub 2] dat uitvoering van het plan zal leiden tot overlast van jongeren en illegale straatraces. Indien zich niettemin ontwikkelingen van dien aard zouden voordoen, is evenmin aannemelijk geworden dat dit niet met afdoende maatregelen in het kader van handhaving van de openbare orde kan worden tegengegaan. Voorts overweegt de Afdeling dat het plan niet in de weg staat om aan de randweg een hek te realiseren.
Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2] dat hij vreest voor visuele hinder vanwege het tankstation en verlichte reclameborden overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat de zichthinder dusdanig zal zijn dat verweerder aan dit bezwaar een groot gewicht behoefde toe te kennen.
Gelet op de groeninventarisatie bij het plan en de plankaart is het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" met de nadere aanduiding "Vm verkooppunt motorbrandstoffen" bij uitzondering geprojecteerd op een gebied dat als zeer waardevol groen is aangeduid. De gemeenteraad heeft bij de totstandkoming van het plan getracht de waardevolle elementen van de aanwezige natuur- en landschappelijke waarden in het gebied zoveel mogelijk te handhaven. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat het groene casco, bestaand uit de westelijke bosrand, het beukenlaantje en het eikenlaantje gehandhaafd blijft, maar dat aantasting van het groen langs de Groenekanseweg aanvaardbaar is om voor het bedrijventerrein een zichtlocatie te creëren. Uitgangspunt daarbij is om zoveel mogelijk waardevolle bomen te handhaven. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder het standpunt van de gemeenteraad dat de aantasting van de groenstrook langs de Groenekanseweg onder deze omstandigheden aanvaardbaar is, kunnen onderschrijven.
2.17.1. Ten aanzien van het bezwaar van [appellant sub 2] over het Besluit luchtkwaliteit overweegt de Afdeling dat dit kan worden beschouwd als een nadere onderbouwing van de zienswijze en bedenkingen, nu hij zich in zijn zienswijze en bedenkingen reeds heeft gekeerd tegen de plandelen met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" en "Verkeersdoeleinden". Bij de vaststelling dan wel de goedkeuring van het plan is geen onderzoek gedaan naar de in het Besluit gestelde grenswaarden met betrekking tot stikstofdioxide, respectievelijk zwevende deeltjes. Gelet hierop is het bestreden besluit op dit punt genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb.
2.18. Ten aanzien van de bezwaren van de Stichting en anderen dat de uitvoering van het plan zal leiden tot aantasting van hun woongenot overweegt de Afdeling als volgt. Voor de milieuzonering, zoals aangegeven op de plankaart, is gebruik gemaakt van de VNG-brochure. In deze brochure zijn de bedrijfstypen ingedeeld in milieucategorieën, die samenhangen met een indicatief aan te houden afstand ten opzichte van een milieugevoelige bestemming vanwege de mogelijke hinder van geur, stof, gevaar en geluid. De afstanden die de brochure geeft, gelden in beginsel tussen de perceelsgrens van een bedrijf enerzijds en de gevel van een woning anderzijds. Nu het plan deze indicatieve afstanden in acht neemt, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat in het plan in zoverre onvoldoende rekening is gehouden met het woon- en leefklimaat van appellanten. Voorts is de Afdeling van oordeel dat hoewel aantasting van het uitzicht van appellanten, in het bijzonder vanuit de hoger gelegen appartementen, niet is uit te sluiten, geen sprake zal zijn van een zodanige aantasting van het uitzicht dat verweerder daaraan doorslaggevend gewicht moest toekennen. Wat betreft het betoog van appellanten inzake toeneming van de parkeeroverlast overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat de uitvoering van het plan ernstige gevolgen zal hebben voor de parkeerdruk in de omliggende woonwijken. Daarbij is van belang dat het plan vereist dat op eigen terrein of in een gezamenlijke parkeervoorziening in de parkeerbehoefte wordt voorzien. Appellanten hebben evenmin aannemelijk gemaakt dat een mogelijke extra ontsluiting van het bedrijventerrein voor langzaam verkeer tot een toeneming van de parkeerdruk zal leiden. Gelet hierop is niet gebleken dat het plan in zoverre een ernstige verslechtering van het woongenot voor appellanten tot gevolg heeft.
2.18.1. Wat betreft het bezwaar van de Stichting en anderen dat verweerder ten onrechte het plan niet heeft getoetst aan het Besluit milieukwaliteitseisen externe veiligheid stelt de Afdeling voorop dat appellanten kennelijk het Besluit externe veiligheid inrichtingen hebben bedoeld. Nu dit besluit eerst op 27 oktober 2004, derhalve na het bestreden besluit, grotendeels in werking is getreden, behoefde verweerder dit niet bij het bestreden besluit te betrekken. Verder heeft het betoog van de Stichting en anderen dat de voorziene verplaatsing van een bedrijf in transport en opslag van zand, grind en containers (Kuus) niet voldoet aan de Staat van Bedrijfsactiviteiten geen betrekking op de goedkeuring van het bestemmingsplan, zodat het in deze procedure niet aan de orde kan komen. Verder begrijpt de Afdeling het bezwaar van appellanten dat onduidelijk is welke bedrijven op het terrein zijn toegelaten aldus, dat zij menen dat de vrijstellingsbevoegdheid in artikel 4, vierde lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften onvoldoende objectief is begrensd. Het planvoorschrift bevat enige mate van flexibiliteit, maar nu duidelijk is aangegeven met welke aspecten bij de afweging rekening gehouden moet worden, kan het betoog van appellanten in zoverre niet slagen.
2.18.2. De gemeenteraad heeft ter zitting verklaard dat bij de gronduitgifte in beginsel een maximale kavelomvang van 4000 vierkante meter zal worden aangehouden. In een aantal gevallen kan hierop een uitzondering worden gemaakt en zal een omvang van 6000 vierkante meter worden toegestaan, aldus de gemeenteraad. Op de plankaart, noch in de planvoorschriften is op enige wijze voorzien in een maximale oppervlaktemaat van de kavelomvang. Het plan staat er aldus niet aan in de weg dat een bestemmingsvlak als één bouwperceel wordt uitgegeven, waardoor niet uitgesloten is dat grootschalige bedrijfsbebouwing wordt opgericht. Dat in de praktijk kleinere kavels worden uitgegeven, maakt dit niet anders, nu het plan geen waarborgen biedt tegen de mogelijkheid dat na een eerste gronduitgifte door samenvoeging van kavels alsnog grootschalige bedrijfsbebouwing wordt opgericht. Dit is niet in overeenstemming met het door de gemeenteraad beoogde doel van de realisatie van een terrein primair bedoeld voor kleinschalige bedrijven. Verweerder heeft zich dan ook niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
2.19. Gelet op hetgeen is overwogen onder 2.9., berust het bestreden besluit voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen", wat betreft een strook van ongeveer tien meter breed, direct gelegen aan de achterzijde van de percelen met de eengezinswoningen aan de westzijde van de Kometenlaan, niet op een deugdelijke motivering, zodat het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb dient te worden vernietigd.
Gelet op hetgeen is overwogen onder 2.17.1 en 2.18.2 is het bestreden besluit voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan de plandelen met de bestemming "Verkeersdoeleinden" en "Bedrijfsdoeleinden" genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en heeft verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat het bestreden besluit voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden" wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb dient te worden vernietigd. Voorts volgt hieruit dat verweerder door het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" goed te keuren heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
Dit betekent dat ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" er rechtens maar een te nemen besluit mogelijk is zodat de Afdeling aanleiding ziet om hieraan goedkeuring te onthouden. Gelet op de samenhang tussen de plandelen met de bestemmingen "Bedrijfsdoeleinden", "Verkeersdoeleinden" en "Groenvoorzieningen" ziet de Afdeling voorts aanleiding om de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen" voor het overige te vernietigen en tevens goedkeuring te onthouden aan de plandelen met de bestemming "Verkeersdoeleinden" en "Groenvoorzieningen".
De beroepen zijn, voorzover ontvankelijk, gegrond.
2.20. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van de Stichting en anderen niet-ontvankelijk, voorzover het de grond inzake het niet verlenen van inspraak over het rapport "Verkenning ontwikkelingsmogelijkheden bedrijvenpark Larenstein" betreft;
II. verklaart het beroep van de Stichting en anderen, voorzover ontvankelijk, en het beroep van [appellant sub 2] gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 28 september 2004, no. 2004REG002407i, voorzover het betreft de goedkeuring van de plandelen met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden", "Verkeersdoeleinden" en "Groenvoorzieningen";
IV. onthoudt goedkeuring aan de onder III. genoemde plandelen;
V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voorzover dit is vernietigd;
VI. gelast dat de provincie Utrecht aan de Stichting en anderen en aan [appellant sub 2] het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht (respectievelijk € 273,00 (zegge: tweehonderddrieënzeventig euro) en € 136,00 (zegge: honderdzesendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Bechinka
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2005