200502353/1.
Datum uitspraak: 5 oktober 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 03/1238 BESLUI van de rechtbank Leeuwarden van 8 februari 2005 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het wetterskip Fryslân.
Bij besluit van 11 september 2002 heeft het dagelijks bestuur van het wetterskip Lauwerswâlden (thans: het dagelijks bestuur van het wetterskip Fryslân, hierna: het dagelijks bestuur) appellant onder aanzegging van bestuursdwang gelast zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk vóór 18 september 2002, het doorstroomprofiel van de watergang gelegen in de percelen, kadastraal bekend gemeente Kooten, sectie […], nummers […], te onderhouden en te ontdoen van obstakels.
Bij besluit van 9 september 2003, bekendgemaakt bij brief van 30 september 2003, heeft het dagelijks bestuur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 februari 2005, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 17 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 18 maart 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 28 april 2005 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
Bij brief van 9 mei 2005 heeft appellant een reactie ingediend. Deze is aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juli 2005, waar appellant in persoon en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. A.J. Greidanus, werkzaam bij het wetterskip Fryslân, zijn verschenen.
2.1. Bij besluit van 19 december 2000 heeft het College van Volmachten van wetterskip Lauwerswâlden, voorzover hier van belang, wijziging aangebracht in de legger als bedoeld in artikel 1 van de Keur van het wetterskip Lauwerswâlden, waarbij overeenkomstig het bij dit besluit behorende document "Revisie legger 1999" 10.240 meter watergang is aangewezen als schouwsloot en de eigenaren van de aangrenzende percelen zijn aangewezen als onderhoudsplichtigen.
2.2. Appellant heeft in beroep en hoger beroep betoogd dat de schouwsloot waarop het besluit van 19 december 2000 betrekking heeft geheel is gelegen op achter zijn percelen gelegen percelen, waarvan hij geen eigenaar is, op een insteek van circa twee meter uit de kadastrale grens. Voorts heeft hij aangevoerd dat de greppel, die wel op zijn perceel ligt, onrechtmatig in januari 2002 door het waterschap is aangelegd, zodat hij de greppel hierom, en omdat deze niet voorkomt op de legger, niet hoeft te onderhouden.
2.3. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak, voorzover thans van belang, overwogen dat appellant geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het besluit van 19 december 2000, zodat het er in deze procedure voor dient te worden gehouden dat ter plaatse een schouwsloot ligt en dat appellant gehouden is deze te onderhouden.
2.4. Tussen partijen bestond er reeds in bezwaar onenigheid over of bij het peilbesluit van 19 december 2000 de op de percelen van de achterburen van appellant gelegen, gedempte watergang, dan wel de op de percelen van appellant gelegen greppel, als schouwsloot is aangewezen. Vooropgesteld moet worden dat de onherroepelijkheid van vermeld besluit met zich brengt dat als vaststaand moet worden aangenomen dat op appellant, als eigenaar van de in de legger vermelde percelen, de onderhoudsplicht van de aangewezen schouwsloot rust, maar dat laat onverlet dat geen onzekerheid mag bestaan over de vraag voor wélke watergang de onderhoudsplicht geldt. Gelet daarop had het dagelijks bestuur in de beslissing op bezwaar nader moeten onderbouwen dat de volgens appellant nieuw gegraven greppel als schouwsloot is aangewezen en niet, zoals appellant ook in hoger beroep staande houdt, de gedempte watergang. Niet duidelijk is derhalve dat de in het besluit van 11 september 2002 genoemde watergang de in de legger aangewezen schouwsloot is. Ook is het dagelijks bestuur er niet in geslaagd daar ter zitting desgevraagd duidelijkheid over te verschaffen. Nu het dagelijks bestuur deze nadere onderbouwing ten onrechte achterwege heeft gelaten en aldus de beslissing op bezwaar niet draagkrachtig heeft gemotiveerd, dient dit besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd. De rechtbank heeft het beroep van appellant ten onrechte ongegrond verklaard.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het bij de rechtbank ingestelde beroep dient alsnog gegrond te worden verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de bestreden beslissing op bezwaar van 9 september 2003 vernietigen. Het dagelijks bestuur dient een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellant te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.6. Het dagelijks bestuur dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 8 februari 2005, reg.no. 03/1238 BESLUI;
III. verklaart het bij de rechtbank Leeuwarden ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van het wetterskip Lauwerswâlden van 9 september 2003;
V. veroordeelt het dagelijks bestuur van het wetterskip Fryslân tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 696,08 (zegge: zeshonderdzesennegentig euro en acht eurocent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door het wetterskip Fryslân aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat het wetterskip Fryslân aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 343,00 (zegge: driehonderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Groenendijk
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2005