ECLI:NL:RVS:2005:AU3401

Raad van State

Datum uitspraak
28 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200500764/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijstelling voor detailhandel en bouwvergunning in Stadskanaal

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Stadskanaal tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen. De rechtbank had op 14 december 2004 het beroep van appellanten sub 2 gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar van het college vernietigd. Het college had op 22 januari 2002 vrijstelling verleend voor de realisering van detailhandel met een minimum verkoopvloeroppervlak van 1500 m2, met uitsluiting van detailhandel in de foodsector, en een bouwvergunning verleend voor het bouwen van kantoren en winkels op een specifiek perceel in Onstwedde. Appellanten sub 2 maakten bezwaar tegen deze besluiten, wat leidde tot de heroverweging door de rechtbank.

De Raad van State oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de beperking van de vrijstelling tot detailhandel niet zijnde een supermarkt niet als een voorwaarde kan worden aangemerkt. De Raad stelt vast dat de aan de vrijstelling verbonden voorwaarde ter bescherming van het woon- en leefklimaat dient, en dat de rechtbank de belangen van de betrokkenen niet correct heeft gewogen. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van appellanten sub 2 ongegrond, waarmee de beslissing van het college in stand blijft. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak van de Raad van State is gedaan in naam der Koningin en bevestigt de rechtsgeldigheid van de besluiten van het college, waarbij de belangen van de lokale gemeenschap en het bestemmingsplan voorop staan.

Uitspraak

200500764/1.
Datum uitspraak: 28 september 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1.    het college van burgemeester en wethouders van Stadskanaal,
2.    [appellanten], gevestigd, respectievelijk wonend te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 03/269 WRO V05 van de rechtbank Groningen van 14 december 2004 in het geding tussen:
appellanten sub 2
en
appellant sub 1.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 22 januari 2002 heeft appellant sub 1 (hierna: het college) aan appellanten sub 2 met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling verleend voor de realisering van detailhandel met een minimum verkoopvloeroppervlak van 1500 m2 onder uitsluiting van detailhandel in de foodsector en tevens bouwvergunning verleend voor het bouwen van kantoren en winkels op het perceel kadastraal bekend gemeente Onstwedde, sectie […], nr. […], plaatselijk bekend [locatie 1] en [locatie 2] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 30 januari 2003 heeft het college het daartegen door appellanten sub 2 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 19 december 2002 (lees: 22 januari 2002) herroepen en opnieuw vrijstelling verleend met als voorwaarde dat deze wordt verleend voor de realisering van detailhandel met een minimum verkoopvloeroppervlakte van 1500 m2 onder uitsluiting van detailhandel in de foodsector. Tevens heeft het college bouwvergunning verleend voor een winkel met twee bovenwoningen op het perceel.
Bij uitspraak van 14 december 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten sub 2 ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief van 24 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, en appellanten sub 2 bij brief van 25 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 26 januari 2005, hoger beroep ingesteld. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 22 februari 2005. Appellanten sub 2 hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 23 februari 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 30 maart 2005 hebben appellanten sub 2 van antwoord gediend.
Bij brief van 21 april 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van zowel het college als appellanten sub 2. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 september 2005, waar het college, vertegenwoordigd door mr. W.R. van der Velde, advocaat te Groningen en P.J. Arkema, ambtenaar der gemeente, en appellanten sub 2, vertegenwoordigd door mr. S. Maakal, advocaat te Heerenveen, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    De Afdeling stelt voorop dat, anders dan het college betoogt, de rechtbank de beperking van de verleende vrijstelling tot detailhandel niet zijnde een supermarkt terecht heeft aangemerkt als een aan de vrijstelling verbonden voorwaarde in de zin van artikel 15, derde lid, van de WRO.
2.2.    Ingevolge artikel 15, derde lid, gelezen in samenhang met artikel 19a, eerste lid, van de WRO, voor zover hier van belang, mogen aan een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO slechts voorwaarden worden verbonden ter bescherming van de belangen, ten behoeve waarvan de bepalingen waarvan vrijstelling wordt verleend, in het plan zijn opgenomen.
2.3.    Het bouwplan is gesitueerd op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] te [plaats].
Ingevolge het bestemmingsplan "Stadskanaal centrum" geldt voor het perceel [locatie 1] de bestemming "Vrijstaande Woningen W(v)", met de nadere aanduiding "detailhandel, horeca, kantoor, bedrijf toegestaan".
Ingevolge artikel 24, tweede lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften, mag de oppervlakte van de gebouwen niet meer dan 80 m2 bedragen voor detailhandel, horeca, kantoor, waarvan ingevolge het derde lid, onder a, van artikel 24 de oppervlakte van de verkoopruimte niet meer dan 65 m2 mag bedragen.
Ingevolge artikel 9 van de voorschriften rust op het perceel [locatie 2] de bestemming "Detailhandel". Vaststaat dat het bouwplan de op de percelen voor detailhandel maximaal toegestane bebouwingspercentages overschrijdt.
2.4.    Het college heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de aan de vrijstelling verbonden voorwaarde dat ter plaatse geen supermarkt mag worden gevestigd, niet een belang dient dat de bestemmingsplanbepalingen waarvan vrijstelling wordt verleend beogen te beschermen. Daartoe is aangevoerd dat het gemeentelijk beleid, zoals dat ook aan het bestemmingsplan ten grondslag ligt, erop is gericht om detailhandel in het betrokken gebied zoveel mogelijk te bevriezen en te beperken; de woonfunctie ter plaatse te versterken en de detailhandelsfunctie in het centrum van de stad te concentreren.
Dat betoog slaagt. Gelet op de op het perceel [locatie 1] rustende bestemming "Vrijstaande Woningen" en in aanmerking genomen dat aan weerszijden van beide percelen en aan de overzijde wordt gewoond, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de voorschriften betreffende de maximaal toegestane oppervlakte van bebouwing voor detailhandelsdoeleinden, waarvan vrijstelling is verleend, (mede) dienen ter bescherming van het woon- en leefklimaat ter plaatse. De rechtvaardiging voor het uitsluiten van de vestiging van een supermarkt ter plaatse is gelegen in de omstandigheid dat de planologische uitstraling van een supermarkt van een omvang als hier aan de orde, onder meer gelet op de frequente bevoorrading en de daarmee samenhangende verkeersbewegingen en parkeerbehoefte van de bezoekers van een supermarkt, van nadelige invloed is op het woon- en leefklimaat. Dit is anders in het geval van andere vormen van grootschalige detailhandel. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat de aan de vrijstelling verbonden voorwaarde in strijd is met artikel 15, derde lid, van de WRO.
2.5.    Het hoger beroep van het college is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door appellanten sub 2 bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.6.    Uit het vorenstaande volgt dat de beslissing op bezwaar van 30 januari 2003 in stand blijft. Daarmee is aan het hoger beroep van appellanten sub 2 de grondslag ontvallen, nu daarin uitsluitend wordt betoogd dat de rechtbank de beslissing op bezwaar niet geheel had mogen vernietigen, maar de vernietiging van het besluit had moeten beperken tot de aan de vrijstelling verbonden voorwaarde. Dit hoger beroep is derhalve ongegrond.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Stadskanaal gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Groningen van 14 december 2004, kenmerk: AWB 03/269 WRO V05;
III.    verklaart het door appellanten sub 2 bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV.    verklaart het door appellanten sub 2 ingestelde hoger beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin    w.g. Lodder
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2005
17-422.