ECLI:NL:RVS:2005:AU3360

Raad van State

Datum uitspraak
28 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200501412/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Beekhuis
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van vergunning voor het houden van wedstrijden door Motorclub Ooststellingwerf

In deze zaak gaat het om de intrekking van een vergunning die was verleend aan de Motorclub Ooststellingwerf voor het houden van wedstrijden en trainingen. De intrekking vond plaats op verzoek van de Motorclub zelf, waarbij het college van gedeputeerde staten van Fryslân op 9 december 2004 besloot om de vergunning, die oorspronkelijk op 22 augustus 2001 was verleend, in te trekken. De appellanten, die tegen deze intrekking in beroep gingen, voerden aan dat de intrekking niet terecht was, omdat er in de toekomst nog wedstrijden gehouden zouden worden.

De Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de intrekking van de vergunning in overeenstemming was met artikel 8.26 van de Wet milieubeheer, dat het bevoegd gezag toestaat om een vergunning in te trekken indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet. De appellanten konden zich echter niet verenigen met de intrekking en stelden dat de bedenkingen die door anderen waren ingediend, niet in de besluitvorming waren meegenomen.

De Raad van State oordeelde dat het bestreden besluit in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht, omdat de bedenkingen van de betrokken partijen niet waren meegenomen in de besluitvorming. Hierdoor werd het beroep van de appellanten gegrond verklaard en werd het besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân vernietigd. De Raad van State bepaalde echter dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, omdat het alsnog behandelen van de bedenkingen niet tot een ander besluit zou leiden. De appellanten kregen hun griffierecht vergoed.

Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en het betrekken van alle relevante bedenkingen in het proces van vergunningverlening en -intrekking.

Uitspraak

200501412/1.
Datum uitspraak: 28 september 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 9 december 2004, kenmerk 579296, heeft verweerder op verzoek van de Motorclub Ooststellingwerf de bij besluit van 22 augustus 2001 krachtens de Wet milieubeheer aan deze club verleende vergunning ingetrokken voorzover het betreft het houden van wedstrijden dan wel trainingen ten behoeve van wedstrijden en heeft hij tevens de aan deze vergunning verbonden voorschriften E.2 tot en met E.4, F.6 en F.7 ingetrokken.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 10 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 14 februari 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 26 april 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van appellanten.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2005, waar verweerder, vertegenwoordigd door R. Deems en I. Wulffelé, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2.    Ingevolge artikel 8.26, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag de vergunning geheel of gedeeltelijk intrekken op verzoek van de vergunninghouder, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet.
2.3.    Appellanten kunnen zich niet met de intrekking van de vergunning voorzover het betreft het houden van wedstrijden verenigen. Zij voeren in dit verband met name aan dat, ondanks deze intrekking, in de toekomst wedstrijden zullen worden gehouden.
2.4.    Gezien artikel 8.26, eerste lid, van de Wet milieubeheer kon verweerder de aanvraag om intrekking van de vergunning uitsluitend weigeren in verband met het belang van de bescherming van het milieu. Het betoog van appellanten omtrent toekomstige wedstrijden heeft hierop geen betrekking, maar op de vraag of de vergunning zoals deze na de gedeeltelijke intrekking geldt zal worden nageleefd. Ook voor het overige geeft het beroep geen grond voor het oordeel dat verweerder de vergunning niet heeft kunnen intrekken.
2.5.    Appellanten betogen - naar uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt terecht - dat verweerder de door [partij] en anderen bij brief van 21 november 2004 ingebrachte bedenkingen tegen het ontwerp-besluit niet in zijn besluitvorming heeft betrokken. Het bestreden besluit is gelet daarop in strijd met paragraaf 3.5.6 (oud) van de Algemene wet bestuursrecht totstandgekomen.
Voorzover verweerder erop wijst dat met [partij] is besproken dat het nemen van een nieuw besluit achterwege kon blijven, overweegt de Afdeling dat deze omstandigheid niet kan afdoen aan het ten aanzien van de totstandkoming van het besluit geconstateerde gebrek.
2.6.    Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De Afdeling zal evenwel bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. De Afdeling overweegt in dit kader dat het alsnog behandelen van de bedenkingen van [partij] en anderen niet tot een ander besluit kan leiden. De bedenkingen hebben betrekking op het in de toekomst houden van wedstrijden. Dergelijke argumenten geven, gezien rechtsoverweging 2.4, geen grond om de gevraagde intrekking van de vergunning te weigeren.
2.7.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân van 9 december 2004, kenmerk 579296;
III.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
IV.    gelast dat het college van gedeputeerde staten van Fryslân aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 (zegge: honderdzesendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis    w.g. Van der Zijpp
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2005
262-509.