ECLI:NL:RVS:2005:AU2987

Raad van State

Datum uitspraak
21 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200500224/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schadevergoeding op grond van artikel 49 WRO door gemeenteraad na wijziging planologisch regime

In deze zaak heeft de Raad van State op 21 september 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek om schadevergoeding van een appellant, eigenaar van een hoveniersbedrijf, die schade claimde als gevolg van een wijziging in het bestemmingsplan 'De Kamp-Zuid'. De gemeenteraad van Lichtenvoorde had op 30 januari 2003 het verzoek om schadevergoeding afgewezen, waarna de rechtbank Zutphen het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant stelde dat hij door de wijziging in het planologisch regime in een nadeliger positie was komen te verkeren, wat leidde tot waardevermindering van zijn perceel en verminderde bereikbaarheid van zijn bedrijf.

De Raad van State oordeelde dat de gemeenteraad terecht had vastgesteld dat de appellant niet in een nadeliger positie was gekomen. De Afdeling bestuursrechtspraak overwoog dat de vergelijking tussen de oude en nieuwe bestemmingsplannen niet alleen op basis van feitelijke situatie, maar ook op basis van de maximale mogelijkheden onder het oude regime moest worden gemaakt. De gemeenteraad had het advies van de Johan van Oldenbarnevelt Stichting gevolgd, die concludeerde dat de appellant niet in een nadeliger planologische situatie was komen te verkeren. De Afdeling bevestigde dat de afsluiting van de Van Eedenstraat niet het gevolg was van het nieuwe bestemmingsplan, maar van een verkeersbesluit, en dat dit niet relevant was voor de beoordeling van de planschade.

De conclusie was dat de rechtbank op goede gronden had geoordeeld en dat het verzoek om planschadevergoeding terecht was afgewezen. Het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200500224/1.
Datum uitspraak: 21 september 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 03-1511 WET 29 van de rechtbank Zutphen van 26 november 2004 in het geding tussen:
appellant
en
de raad van de gemeente Lichtenvoorde.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 30 januari 2003 heeft de raad van de gemeente Lichtenvoorde (thans de gemeente Groenlo-Lichtenvoorde, hierna: de gemeenteraad) een verzoek van appellant om schadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), afgewezen.
Bij besluit van 11 september 2003 heeft de gemeenteraad het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 november 2004, verzonden op 1 december 2004, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 januari 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 februari 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 10 maart 2005 heeft de gemeenteraad van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2005, waar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door ing. G.H. Hiddink, ambtenaar van de gemeente, is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 49 van de WRO, zoals dit luidde ten tijde hier van belang en voorzover thans van belang, kent de gemeenteraad, voorzover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel ten zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2.    Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de WRO dient te worden bezien of sprake is van een wijziging in het planologisch regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dienen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregelen te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
2.3.    Het verzoek strekt tot vergoeding van de schade die appellant, eigenaar van een hoveniersbedrijf gevestigd op het perceel [locatie] te [plaats], als gevolg van het bestemmingsplan "De Kamp-Zuid" stelt te lijden in de vorm van waardevermindering van zijn perceel door mogelijk geworden bebouwing op de omliggende gronden, en verminderde bereikbaarheid en extra reistijd door de afsluiting van een deel van de Van Eedenstraat (voorheen: Oude Winterswijkseweg) voor doorgaand autoverkeer.
2.4.    Onder het voorheen als bestemmingsplan geldende "Uitbreidingsplan in hoofdzaken der gemeente Lichtenvoorde" (hierna: Uitbreidingsplan), vastgesteld door de gemeenteraad op 30 juni 1960, door het college van gedeputeerde staten gedeeltelijk goedgekeurd op 20 september 1961, waren de desbetreffende gronden bestemd voor stelselmatige dorpsuitbreiding, waarop niet mag worden gebouwd alvorens deze bestemming nader in een plan in onderdelen is uitgewerkt.
Op basis van het op 5 maart 1998 vastgestelde, door het college van gedeputeerde staten op 29 september 1998 gedeeltelijk goedgekeurde en op 1 september 2000 onherroepelijk geworden bestemmingsplan "De Kamp-Zuid", zijn voormelde gronden bestemd voor woningbouw en bedrijfsdoeleinden.
2.5.    Ter beoordeling van het verzoek van appellant heeft de gemeenteraad de Johan van Oldenbarnevelt Stichting (hierna: de Stichting) verzocht een advies uit te brengen. In haar advies van 7 november 2002 concludeert de Stichting dat appellant niet in een nadeliger planologische situatie is komen te verkeren. Volgens de Stichting was onder het oude planologische regime na verwezenlijking van de uitwerkingsplicht zowel woon- als bedrijfsbebouwing mogelijk. Voorts wijst de Stichting erop dat de afsluiting van de Van Eedenstraat niet het gevolg is van het bestemmingsplan "De Kamp-Zuid" en mitsdien niet tot een planschadevergoeding kan leiden. Overeenkomstig dit advies heeft de gemeenteraad het verzoek van appellant afgewezen. In zijn beslissing op bezwaar heeft de gemeenteraad het besluit van 30 januari 2003 gehandhaafd.
2.6.    Appellant betoogt allereerst dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de gemeenteraad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij, gezien de zeer ruime mogelijkheden die het Uitbreidingsplan bood, door het bestemmingsplan "De Kamp-Zuid" niet in een nadeliger positie is komen te verkeren. Daartoe voert hij aan dat op de gronden rondom zijn perceel niet mocht worden gebouwd, alvorens deze bestemming nader in een plan in onderdelen zou zijn uitgewerkt. Nu een uitwerkingsplan nimmer tot stand is gekomen, was onder het oude planologische regime elke bebouwing uitgesloten en dient bij de planologische vergelijking daarvan te worden uitgegaan.
2.6.1.    Dit betoog faalt. De gronden rondom het perceel van appellant waren onder het voorheen geldende Uitbreidingsplan bestemd voor "Stelselmatige dorpsbebouwing". Dat voor de als zodanig aangewezen gronden feitelijk een bouwverbod gold, omdat daarop alleen kon worden gebouwd na uitwerking van de bestemming "Stelselmatige dorpsbebouwing" vormt onvoldoende grond voor het oordeel dat het bestemmingsplan "De Kamp-Zuid" een verslechtering betekent ten opzichte van het Uitbreidingsplan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat een uitwerkingsplan dat binnen de grenzen van de uitwerkingsregels blijft, ten opzichte van het uit te werken plan geen planologisch nadeel kan opleveren en dat een vergelijking dient te worden gemaakt tussen het bestemmingsplan "De Kamp Zuid" en hetgeen onder het regime van het Uitbreidingsplan, na uitwerking, maximaal mogelijk was. De gemeenteraad is in navolging van het advies van de Stichting bij de planologische vergelijking dan ook terecht uitgegaan van de op grond van het Uitbreidingsplan, na uitwerking, mogelijke woon- en bedrijfsbebouwing.
2.7.    Voorts betoogt appellant dat de rechtbank heeft miskend dat zijn bedrijf weliswaar vanuit de westelijke richting bereikbaar is, doch dat het verkeer door de afsluiting van de Van Eedenstraat tussen zijn uitrit en de Mercatorweg niet kan doorrijden in oostelijke richting zodat een groot deel van de normale verkeersstroom is weggenomen. Volgens appellant is de afstand die de klant moet afleggen om zijn bedrijf te bereiken gemiddeld genomen aanzienlijk groter geworden.
2.7.1.    Dit betoog faalt. De Afdeling heeft in de uitspraak van 31 augustus 2000 in zaak no. E01.98.0617 naar aanleiding van het door appellant tegen het bestemmingsplan "De Kamp-Zuid" ingestelde beroep het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten van 29 september 1998 vernietigd, voorzover daarbij goedkeuring was verleend aan het plandeel waarin een groot gedeelte van de Oude Winterswijkseweg (thans: Van Eedenstraat) wordt onttrokken aan het (doorgaande) autoverkeer en de bestemming Groen, met de aanduiding "indicatie fiets-/voetpad" heeft gekregen. Gelet hierop, is dat plandeel niet in werking getreden. De door appellant beweerdelijk ten gevolge van de afsluiting van de Van Eedenstraat geleden schade is derhalve niet het gevolg van het in werking treden van het bestemmingsplan "De Kamp-Zuid". Dat de afsluiting door het verkeersbesluit van 8 mei 2001 alsnog is gerealiseerd heeft de gemeenteraad op goede gronden buiten beschouwing gelaten, aangezien het in het kader van een verzoek om planschade op grond van artikel 49 van de WRO uitsluitend om een vergelijking van planologische maatregelen gaat en verkeersbesluiten daarbij niet kunnen worden betrokken.
2.8.    De conclusie is dat de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel is gekomen dat de gemeenteraad zich in navolging van het advies van de Stichting terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant door wijziging van het planologisch regime niet in een nadeliger positie is komen te verkeren en dat het verzoek om planschadevergoeding terecht is afgewezen.
2.9.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Ouwehand
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2005
164-435.