ECLI:NL:RVS:2005:AU2628

Raad van State

Datum uitspraak
14 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200406844/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om vergoeding van planschade door de gemeente Venlo

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die een verzoek om vergoeding van planschade heeft ingediend bij de raad van de gemeente Venlo. Het verzoek werd afgewezen op 27 juni 2001, waarna appellant bezwaar maakte. De raad en het college van burgemeester en wethouders verklaarden het bezwaar ongegrond. De rechtbank Roermond bevestigde deze afwijzing op 26 juni 2004. Appellant stelt dat de afwijzing onterecht is, omdat hij schade lijdt door de aanleg van een ondergrondse parkeergarage en de plaatsing van kiosken, die zijn café minder bereikbaar zouden maken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 24 maart 2005 behandeld. De rechtbank had deskundigenberichten van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) ingeroepen, die concludeerden dat de schade niet aannemelijk was gemaakt. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank terecht de conclusies van de StAB heeft gevolgd en dat de afwijzing van het verzoek om planschade terecht was. Het hoger beroep van appellant wordt ongegrond verklaard, maar het beroep tegen de afwijzing van het verzoek om nadeelcompensatie wordt gegrond verklaard, omdat de rechtbank niet correct heeft geoordeeld over de mogelijkheid van nadeelcompensatie. De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de afwijzing van het verzoek om nadeelcompensatie, maar laat de rechtsgevolgen van het besluit in stand, omdat de StAB heeft aangegeven dat er geen onevenredig nadeel is ontstaan. De gemeente Venlo wordt veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan appellant.

Uitspraak

200406844/1.
Datum uitspraak: 14 september 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Venlo, handelend onder de naam "De Gouden Arend",
tegen de uitspraak in de zaken nrs. 03/389 en 03/390 WET K1 van de rechtbank Roermond van 26 juni 2004 in de gedingen tussen:
appellant
en
1. de raad van de gemeente Venlo, onderscheidenlijk
2. het college van burgemeester en wethouders van Venlo.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2001 heeft de raad van de gemeente Venlo (hierna: de raad) een verzoek van appellant om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 12 juli 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Venlo (hierna: het college) een verzoek van appellant om nadeelcompensatie afgewezen.
Het door appellant tegen die besluiten gemaakte bezwaar hebben de raad en het college bij besluiten van onderscheidenlijk 19 februari en 18 maart 2003 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 juni 2004, verzonden op 9 juli 2004, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door appellant tegen die besluiten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 augustus 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 19 oktober 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 31 augustus 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van partijen. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 maart 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. A Vinkenborg, en de raad en het college, beide vertegenwoordigd door mr. C.H.J.M. Michels, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant exploiteert een café aan de noordelijke kant van [locatie] te [plaats] (hierna: het plein) dat aan de zuidzijde grenst aan het winkelgebied van de binnenstad. Hij heeft de raad verzocht hem krachtens artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening de omzetschade te vergoeden die hij stelt te lijden ten gevolge van de werking van het bestemmingsplan "Nolensplein (derde wijziging Binnenstad-West)", zoals dat door de raad op 30 oktober 1996 is vastgesteld, door gedeputeerde staten bij besluit van 13 mei 1997 is goedgekeurd en met de uitspraak van de Afdeling van 15 december 1998 zaak E01.97.0403 in rechte onaantastbaar is geworden (hierna: het nieuwe plan). Voorts heeft hij het college verzocht om compensatie van het nadeel dat hij stelt te ondervinden van door het college op 16 oktober 1996 genomen verkeersbesluiten.
Het nieuwe plan maakt op het plein de aanleg van een ondergrondse parkeergarage en het opstellen van kiosken mogelijk, terwijl de verkeersbesluiten voorzien in een veranderde afwikkeling van de verkeersstroom rond het plein.
2.2.    De rechtbank heeft, na van de Stichting Advisering Bestuurs-rechtspraak (hierna: de StAB) terzake deskundigenberichten van 19 december 2003 en 11 maart 2004 te hebben ingewonnen, geoordeeld dat de raad en het college de onderscheiden verzoeken terecht hebben afgewezen.
In zaak nr. 03/389 (planschade)
2.3.    Appellant betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat de deskundigenberichten van de StAB onjuist zijn, in zoverre die ertoe strekken dat de gestelde omzetdaling niet het gevolg is van de aanwezigheid van de ondergrondse parkeergarage en de kiosken. Volgens hem is het nieuwe plan dat de aanleg daarvan en de oprichting mogelijk maakte er de oorzaak van dat het winkelend publiek van de geparkeerde auto's naar het winkelgebied niet langer langs zijn café loopt. Hij heeft daartoe gewezen op het in bezwaar door hem overgelegde deskundigenbericht van Houdringe Rentmeesters B.V. van oktober 2001 (hierna: het rapport). Volgens hem heeft de StAB dat onvoldoende in haar oordeel betrokken.
2.3.1.    Blijkens haar deskundigenbericht heeft de StAB het rapport wél bij haar beschouwing betrokken en heeft zij de vergelijking daarin van het oude en nieuwe plan ook onderschreven, maar komt zij ten aanzien van de vraag of de wijziging tot planologisch nadeel leidt voor appellant tot een ander oordeel dan Houdringe Rentmeesters B.V. Die omstandigheid leidt echter niet tot het oordeel dat de StAB met het rapport onvoldoende rekening heeft gehouden. De vraag of de rechtbank op grond van de StAB-berichten terecht de conclusies van het rapport niet heeft gevolgd, wordt hierna beantwoord.
2.3.2.    Voorzover het nieuwe plan voorziet in de aanleg van een ondergrondse parkeergarage, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de StAB op goede gronden heeft geconcludeerd dat de raad niet heeft hoeven aannemen dat de mogelijkheid van aanleg ervan tot de gestelde schade voor appellant leidt. Het zicht op zijn café wordt er niet door verminderd en de parkeergelegenheid onder het plein draagt aan de bereikbaarheid ervan bij. Dat de verkeerstroom naar de aan de noordwestelijke zijde van het plein gelegen verkeersingang, als gesteld, afdoet aan het zicht op en de bereikbaarheid van het café, blijkt niet uit het rapport en is ook anderszins niet aannemelijk gemaakt. Voorts is van belang dat het nieuwe plan niet aan de mogelijkheden om op het plein te parkeren afdoet. In zoverre niet meer toegestaan, vindt dat zijn oorzaak niet in de planwijziging, maar in de krachtens de gemeentelijke parkeerverordening getroffen verkeersmaatregelen. Het nieuwe plan legt voorts niet vast, aan welke zijde de gebruikers van de ondergrondse parkeergarage die te voet verlaten of betreden. Niet aannemelijk gemaakt is aldus dat de bereikbaarheid van het café door de in het nieuwe plan geopende mogelijkheid van ondergronds parkeren is verslechterd. Dat een gedeelte van het publiek, voorzover de mogelijkheid voorhanden is in of op de parkeergarage dichter bij het winkelgebied te parkeren, gebruik zal maken van de aan de zijde van het winkelgebeid gelegen in- en uitgang, is geen omstandigheid die door het nieuwe plan is veroorzaakt. De StAB heeft de gevolgen van de verandering van de looproute van dat deel van het winkelend publiek voor de omzet in de door appellant gedreven onderneming dan ook terecht niet aan het nieuwe plan toegerekend.
2.3.3.    Voorzover het nieuwe plan in de plaatsing van de kiosken voorziet, bestond voor de rechtbank evenmin grond om de conclusie van de StAB dat de raad ook daarin geen schade voor appellant heeft hoeven aannemen, onjuist te achten. In overeenstemming met het rapport vermeldt de StAB dat de toegelaten plaatsing van de kiosken een uitzicht op het café belemmerend effect kan hebben, maar concludeert met juistheid dat dat effect onder het oude plan reeds mogelijk was door beplanting binnen de bestemming "Openbaar groen" op het desbetreffende gedeelte van het plein en ook door de oprichting van nutsgebouwtjes. In dat verband wijst de StAB er voorts terecht op dat hier geen aanleiding bestaat onderscheid te maken tussen bebouwing en beplanting, nu het gaat om de belemmering van zicht op het café vanaf één punt op het plein.
Reeds gelet op het grote aantal horecaondernemingen dat rond het plein en in de buurt daarvan is gevestigd, bestaat voorts geen grond om te oordelen dat de StAB ten onrechte heeft geconcludeerd dat de toegelaten mogelijkheid van horeca-activiteiten in de kiosken voor appellant geen schade oplevert. Uit het rapport blijkt zulke schade evenmin.
2.3.4.    Gelet op het voorgaande, faalt het betoog.
2.4.    Ook het betoog van appellant dat de rechtbank heeft miskend dat uit het deskundigenbericht van de StAB blijkt dat de SAOZ-adviezen, die de raad aan zijn afwijzing ten grondslag heeft gelegd, niet juist zijn, faalt. De SAOZ is evenals de StAB tot de conclusies gekomen dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als gevolg van het nieuwe plan schade lijdt. Gelet op het rapport, heeft de rechtbank gebruik mogen maken van haar bevoegdheid een deskundige in te schakelen en de berichten van die deskundige noopten haar niet tot vernietiging van het bestreden besluit.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak moet in zoverre worden bevestigd.
In zaak nr. 03/390 (nadeelcompensatie)
2.6.    Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college aan de handhaving van de afwijzing van zijn verzoek ten onrechte in navolging van de adviezen van de SAOZ ten grondslag heeft gelegd dat de volledige beoordeling van het verzoek om vergoeding van planschade geen ruimte laat voor beoordeling of nadeelcompensatie is verschuldigd.
2.6.1.    Dit betoog slaagt. De verkeersbesluiten zijn geen besluiten, waarop artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening betrekking heeft en het verzoek om compensatie van gesteld nadeel als gevolg van de besluiten mag niet in dat kader worden beoordeeld. Dat het verzoek om vergoeding van planschade moet worden afgewezen, leidt dan ook niet zonder meer tot de conclusie dat evenmin grond bestaat voor nadeelcompensatie. De beslissing op bezwaar, waarbij de afwijzing van het verzoek om nadeelcompensatie is gehandhaafd, berust aldus niet op een draagkrachtige motivering.
2.7.    Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak moet in zoverre worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar vernietigen.
2.8.    Gelet op de door de rechtbank ingewonnen StAB-adviezen, die het college blijkens zijn verweerschrift en zijn uitlatingen ter zitting onderschrijft, ziet de Afdeling echter aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. Daartoe wordt overwogen dat de StAB te kennen heeft gegeven dat de bereikbaarheid van het café door de bij de verkeersbesluiten geregelde veranderde afwikkeling van de verkeerstroom rond het plein niet nadelig is beïnvloed en dat die besluiten dan ook niet hebben geleid tot onevenredig nadeel dat voor compensatie in aanmerking komt. Er is in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen grond te vinden voor het oordeel dat dit oordeel van de StAB onjuist is.
2.9.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 26 juni 2004 in de zaken nrs. 03/389 en 03/390 WET K1, doch slechts voorzover het beroep tegen het besluit van 18 maart 2003 daarbij ongegrond is verklaard;
III.    verklaart het bij de rechtbank in die zaken ingestelde beroep in zoverre gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Venlo van 18 maart 2003, COBMJ/01-17687;
V.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
VI.    bevestigt de uitspraak voor het overige;
VII.    veroordeelt het college tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.531,00 (zegge: vijftienhonderdeneenendertig euro), waarvan € 1.288,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Venlo aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VIII.    gelast dat de gemeente Venlo aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 410,00 (zegge: vierhonderentien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb    w.g. Haan
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2005
27.