200409808/1.
Datum uitspraak: 7 september 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 04/507 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 25 oktober 2004 in het geding tussen:
het college van gedeputeerde staten van Overijssel.
Bij besluit van 23 december 2003 heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college) aan J.W. Schutte (hierna: Schutte), lid van de raad van de gemeente Kampen, ontheffing verleend van het verbod om als raadslid rechtstreeks of middelijk van de gemeente te pachten.
Bij besluit van 8 maart 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 25 oktober 2004, verzonden op 26 oktober 2004, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 6 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 18 februari 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek is bij brief van 18 april 2005 een nader stuk ontvangen van appellant. Dit is aan de andere partij toegezonden.
Bij brief van 18 april 2005 heeft appellant de toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 augustus 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. J. Boter, werkzaam bij de Stichting Univé Rechtshulp te Assen, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.E. Blekkenhorst, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, sub 7e, van de Gemeentewet, mag een lid van de raad niet rechtstreeks of middelijk een overeenkomst aangaan betreffende het onderhands huren of pachten van de gemeente.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de Gemeentewet, kan het college van het eerste lid, aanhef en onder d, ontheffing verlenen.
2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn belangen niet rechtstreeks zijn betrokken bij het ontheffingsbesluit van het college. In dit verband heeft appellant aangevoerd dat hij als inwoner van de gemeente en belanghebbende bij de tussen de gemeente en Schutte te sluiten pachtovereenkomst tevens belanghebbende is bij het besluit van 23 december 2003, dat nauw met deze te sluiten overeenkomst is verweven.
2.3. Dit betoog faalt. Het besluit van 23 december 2003 heeft tot gevolg dat Schutte in staat wordt gesteld om van de gemeente gronden te pachten. Het belang van appellant als inwoner van de gemeente is daarbij niet direct betrokken. Ook het belang van appellant als pachter, die dezelfde gronden zou willen pachten als Schutte, is niet rechtstreeks bij dat besluit betrokken. Dit belang wordt eerst geraakt door een daardoor mogelijk geworden besluit van de gemeente strekkende tot het aangaan van een pachtovereenkomst met Schutte. De rechtbank heeft dan ook op goede gronden overwogen dat het college terecht appellant niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb heeft aangemerkt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Voorzitter, en mr. Ch.W. Mouton en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Matulewicz
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2005