ECLI:NL:RVS:2005:AU2156

Raad van State

Datum uitspraak
7 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200500746/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor woning met agrarische bedrijfsruimte in 's-Hertogenbosch

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch op 25 april 2000 geweigerd om een bouwvergunning te verlenen voor de bouw van een woning met agrarische bedrijfsruimte op een specifiek perceel. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar op 19 december 2000 ongegrond verklaard. De rechtbank 's-Hertogenbosch heeft op 30 november 2001 het beroep van appellante gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen. Echter, in een nieuw besluit op 9 december 2003 heeft het college wederom het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 10 december 2004 deze beslissing bevestigd, wat leidde tot hoger beroep door appellante bij de Raad van State op 24 januari 2005.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 12 juli 2005. De kern van het geschil was of de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college de bouwvergunning mocht weigeren op basis van de welstandseisen. Appellante betoogde dat de rechtbank had miskend dat het college de welstandbeoordeling had moeten beperken tot de relatie van het bouwplan met de omgeving. De Raad van State oordeelde echter dat het college bij het nemen van de beslissing op bezwaar alle welstandsaspecten mocht betrekken, en dat de eerdere vernietiging van de beslissing op bezwaar niet betekende dat het college niet opnieuw een volledige heroverweging mocht maken.

De Raad van State concludeerde dat het college voldoende had gemotiveerd waarom het de bouwvergunning had geweigerd, en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bouwplan niet voldeed aan redelijke eisen van welstand. Het hoger beroep van appellante werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200500746/1.
Datum uitspraak: 7 september 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/231 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 10 december 2004 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch (hierna: het college) geweigerd aan appellante bouwvergunning te verlenen voor de bouw van een woning met agrarische bedrijfsruimte op het perceel kadastraal bekend gemeente 's-Hertogenbosch, sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 19 december 2000 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 november 2001 heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door appellante daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Bij besluit van 9 december 2003 heeft het college, opnieuw beslissend op de bezwaren van appellante, die bezwaren wederom ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 december 2004, verzonden op 13 december 2004, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 21 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 24 januari 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 februari 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juli 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. Th.A.G. Vermeulen, advocaat te Rosmalen, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.W.G.M. Christophe, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het bouwplan betreft een woning met agrarische bedrijfsruimte ten behoeve van een boomkwekerij.
2.2.    Het geschil spitst zich toe op de vraag of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het college de bouwvergunning terecht heeft geweigerd op de grond dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
2.2.1.    Appellante betoogt allereerst dat de rechtbank heeft miskend dat het college, na vernietiging van de beslissing op bezwaar door de rechtbank bij uitspraak van 30 november 2001, bij het nemen van de nieuwe beslissing op bezwaar de welstandbeoordeling had moeten beperken tot de relatie van het bouwplan met de omgeving, aangezien daarin de grond voor vernietiging van genoemd besluit was gelegen.
Dat betoog faalt. De in dit verband door appellante genoemde uitspraak van de Afdeling van 6 augustus 2003, in zaak nr.
200206222/1, heeft voor deze zaak geen betekenis, reeds omdat, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, geen sprake is van door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen beroepsgronden.
Verder geldt dat op grond van artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op grondslag van het bezwaar een volledige heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt. Dit geldt eveneens indien het college, na vernietiging van de beslissing op bezwaar, een nieuw besluit dient te nemen. Het bezwaar had betrekking op de welstandsbeoordeling. Het college mocht bij het nemen van de beslissing op bezwaar van 9 december 2003 alle welstandsaspecten betrekken. Dat de grond voor vernietiging van de eerdere beslissing op bezwaar was gelegen in de ondeugdelijke motivering van de relatie van het bouwplan met de omgeving doet hier niet aan af.
2.2.2.    Appellante betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college zijn welstandsoordeel niet heeft kunnen baseren op de negatieve adviezen van de welstandscommissie van 25 april 2000, 29 augustus 2000, 13 november 2000 en 30 januari 2002. In dit verband voert zij aan dat de welstandscommissie eerder wél positief heeft geadviseerd ten aanzien van vergelijkbare bouwplannen aan de [locatie] en dit verschil in benadering in de adviezen niet afdoende heeft gemotiveerd.
Dat betoog faalt. De Afdeling stelt voorop dat het bouwplan van appellante op zichzelf staat en op zijn eigen merites moet worden beoordeeld. De door de welstandscommissie voorheen goedgekeurde woningen aan de [locatie] betroffen geheel andere bouwplannen en zijn niet vergelijkbaar met het bouwplan van appellante. Het onderhavige bouwplan is ook sterk afwijkend van het bouwplan met betrekking tot de [locatie], welk bouwplan identiek is aan een drietal aan de [locatie] vergunde bouwplannen. Het bouwplan is evenmin vergelijkbaar met de door appellante genoemde, vergunde bouwplannen van Van Zoggel, ten noorden van de 'knik' in de Veedijk.
Hoewel het college niet aan het welstandsadvies gebonden is en de verantwoordelijkheid voor de welstandstoetsing bij hem berust, mag het aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het overnemen van het welstandsadvies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager of een derde belanghebbende een tegenadvies overlegt van een ander deskundig te achten persoon of instantie. Dit is anders indien het welstandsadvies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college het niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag had mogen leggen.
De welstandscommissie heeft zich op het standpunt gesteld dat de architectuur van de woning niet passend is in het buitengebied. Het voorgestelde ontwerp wijkt in hoofdvorm te sterk af van de gebruikelijke eenvoudige bouwvolumes in het buitengebied, door het toepassen van een dwars geplaatste aanbouw met gedeeltelijk plat dak. De gevelindeling is volgens de commissie te onrustig door de veelheid aan gevelopeningen, de roedeverdeling met draaikiepramen en de dakkapel. Ook de plaatsing van de woning dwars op de straat doet volgens de commissie afbreuk aan het totale landschapsbeeld.
Het college heeft gemotiveerd aangegeven dat de door appellante overgelegde tegenadviezen van Tuin- en landschapsarchitect Ruud Hagemans van 19 november 2003, 18 februari 2004 en 1 september 2004, uitsluitend ingaan op het verschil in landschappelijke omgeving tussen de [locatie] en de [locatie], maar geen afbreuk doen aan het oordeel van de welstandscommissie dat het bouwplan op zichzelf niet passend is in het buitengebied. De Afdeling volgt het college hierin en is van oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd waarom het heeft vastgehouden aan het oordeel van de welstandscommissie. Het college heeft, gelet hierop, in hetgeen in bezwaar is aangevoerd, alsmede in het advies van 19 november 2003, geen aanleiding behoeven te zien het bouwplan nogmaals ter beoordeling voor te leggen aan de welstandscommissie, dan wel aan een andere deskundige persoon of instantie.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het college de bouwvergunning terecht heeft geweigerd, omdat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.H. van den Ende, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven    w.g. Van den Ende
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2005
422.