200500745/1.
Datum uitspraak: 7 september 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/230 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 10 december 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch.
Bij besluit van 25 april 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch (hierna: het college) geweigerd aan appellant bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een woning met agrarische bijgebouwen op het perceel, kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 19 december 2000 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 25 april 2000 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 30 november 2001 heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Bij besluit van 9 december 2003 heeft het college het door appellant tegen het besluit van 25 april 2000 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd.
Bij uitspraak van 10 december 2004, verzonden op 13 december 2004, heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 21 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 24 januari 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 februari 2004 (lees: 2005). Deze brieven zijn aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juli 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. Th.A.G. Vermeulen, advocaat te Rosmalen en ir. H.J.H. Gruben, architect, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.W.G.M. Christophe, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan betreft een woning met agrarische bedrijfsgebouwen ten behoeve van het akker- en tuinbouwbedrijf van appellant.
2.2. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het college de bouwvergunning terecht heeft geweigerd op de grond dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zijn welstandsoordeel niet heeft kunnen baseren op de negatieve adviezen van de welstandscommissie van 25 april 2000, 29 augustus 2000, 13 november 2000 en 30 januari 2002. In dit verband voert hij aan dat de welstandscommissie eerder wél positief heeft geadviseerd ten aanzien van drie identieke bouwplannen aan de Sprokkelboschstraat en dit verschil in benadering in de adviezen niet afdoende heeft gemotiveerd.
2.2.1. Dit betoog slaagt. Vooropgesteld wordt dat welstandscommissie noch college bezwaren hebben tegen het bouwplan op zichzelf, maar wel tegen het bouwplan in relatie tot de directe omgeving. De welstandscommissie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gebiedskenmerken van de omgeving van de Veedijk wezenlijk verschillen van die van de omgeving rond de Sprokkelboschstraat. De rechte Veedijk ligt volgens de adviezen in een (heide)ontginningslandschap met een samenhangend landschapsbeeld, een rationele en thematische verkavelingsstructuur en naoorlogse bebouwing. De Sprokkelboschstraat is een bochtige weg en vormt blijkens de adviezen een overgangsgebied van het kampenlandschap naar heideontginningslandschap met een meer oorspronkelijke landschappelijke vormgeving en een diversiteit aan bouwstijlen.
Zoals appellant terecht heeft betoogd heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat appellant deze door de welstandscommissie gegeven omschrijving van het karakter van het gebied niet heeft bestreden. Ter staving van zijn betoog dat de welstandscommissie is uitgegaan van een onjuiste karakterisering van het gebied, heeft appellant tegenadviezen overgelegd van Tuin- en landschapsarchitect Ruud Hagemans. Volgens deze adviezen van 19 november 2003, 18 februari 2004 en 1 september 2004, heeft de welstandscommissie bij de vergelijking tussen de landschappelijke omgeving van de Veedijk met de omgeving van de Sprokkelboschstraat ten onrechte het gebied ten noorden van de 'knik' in de Veedijk vergeleken met het gebied ten zuiden van de Sprokkelboschstraat. De landschappelijke karakteristiek van de omgeving ten zuiden van 'de knik' in de Veedijk, waar het perceel van appellant is gelegen, komt volgens de adviezen overeen met de landschappelijke karakteristiek van het gebied ten noorden van de Sprokkelboschstraat, waar de identieke woningen staan waarover de welstandscommissie positief heeft geadviseerd.
Gelet op deze adviezen alsmede op het overgelegde kaartenmateriaal, de foto's en de daarop ter zitting door partijen gegeven toelichting acht de Afdeling aannemelijk geworden dat de welstandcommissie op grond van een onjuiste vergelijking tot de conclusie is gekomen dat de directe omgeving van het perceel van appellant wezenlijk verschilt van de omgeving in de directe nabijheid van de identieke bebouwing aan de Sprokkelboschstraat. Gelet op dit gebrek heeft het college de adviezen dan ook niet zonder nadere motivering aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag mogen leggen. De beslissing op bezwaar is in zoverre niet deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank heeft dit miskend.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door appellant bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar van 9 december 2003 wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen. Het college dient opnieuw op de bezwaren van appellant te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 10 december 2004, no. AWB 04/230;
III. verklaart het door appellant bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch van 9 december 2003;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1325,58 (zegge: duizend driehonderdvijfentwintig euro en achtenvijftig eurocent), waarvan een gedeelte groot € 1288,00 (zegge duizend tweehonderdachtentachtig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente 's-Hertogenbosch aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de gemeente 's-Hertogenbosch aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 341,00 (zegge: driehonderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.H. van den Ende, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Van den Ende
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2005