ECLI:NL:RVS:2005:AU2146

Raad van State

Datum uitspraak
2 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200506607/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Beekhuis
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake vergunning voor modelvliegclub Ikarus

In deze zaak heeft de Raad van State op 2 september 2005 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een vergunning die op 17 juni 2005 is verleend aan Modelvliegclub Ikarus. De vergunning betreft een inrichting voor het vliegen met modelvliegtuigen aan de Langeakkersweg te Geesteren. Het besluit tot vergunningverlening is op 22 juni 2005 ter inzage gelegd. Verzoeker heeft op 27 juli 2005 beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij de gronden zijn aangevuld op 8 augustus 2005. Tevens heeft verzoeker de Voorzitter van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, wat heeft geleid tot een zitting op 23 augustus 2005. Tijdens deze zitting zijn zowel verzoeker, bijgestaan door juridisch adviseur mr. H. Martens, als de vertegenwoordiger van verweerder, M.E. Verbree, verschenen. Modelvliegclub Ikarus was ook vertegenwoordigd door P.N.J.M. Lassche.

De Voorzitter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Hij heeft vastgesteld dat verzoeker niet tijdig bedenkingen heeft ingebracht tegen het ontwerp van het besluit, waardoor het beroep op deze gronden waarschijnlijk niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Het verzoek van verzoeker betreft ook de vrees voor geluidhinder, waarbij hij aanvoert dat het beschermingsniveau onvoldoende is. De Voorzitter heeft echter geconcludeerd dat de geluidbelasting van de huidige vergunning gelijk is aan die van de eerder vergunde activiteiten, en dat verzoeker niet heeft aangetoond dat de gevolgen van het besluit voor de geluidhinder zodanig zijn dat een voorlopige voorziening noodzakelijk is. Daarom heeft de Voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200506607/2.
Datum uitspraak: 2 september 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 17 juni 2005, kenmerk 04-7645, heeft verweerder aan Modelvliegclub Ikarus een vergunning als bedoeld in artikel 8.4 van de Wet milieubeheer verleend voor een inrichting voor het vliegen met modelvliegtuigen aan de Langeakkersweg te Geesteren. Dit besluit is op 22 juni 2005 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft onder meer verzoeker bij brief van 27 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 28 juli 2005, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 augustus 2005.
Bij brief van 27 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 28 juli 2005, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 augustus 2005, waar verzoeker in persoon en bijgestaan door mr. H. Martens, juridisch adviseur, en verweerder, vertegenwoordigd door M.E. Verbree, zijn verschenen.
Voorts is Modelvliegclub Ikarus, vertegenwoordigd door P.N.J.M. Lassche, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.3.    Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer, zoals dat vóór 1 juli 2005 luidde, kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:
a.    degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;
b.    de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;
c.    degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;
d.    belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
Verzoeker heeft de gronden inzake de bekendmaking van het besluit van 2 februari 1993 en de strijd met het bestemmingsplan niet als bedenkingen tegen het ontwerp van het besluit ingebracht. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan verzoeker redelijkerwijs niet kan worden verweten op deze punten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
Omdat de Voorzitter op grond van het vorenstaande verwacht dat de Afdeling het beroep van verzoeker wat deze gronden betreft niet-ontvankelijk zal verklaren, ziet hij in zoverre geen aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen.
2.4.    Het verzoek ziet voor het overige op de vrees voor geluidhinder. Verzoeker voert aan dat er wat dit aspect betreft geen toereikend beschermingsniveau is en dat dit niet toelaatbaar kan worden geacht met een beroep op bestaande rechten, waartoe hij stelt dat de activiteiten binnen de inrichting zijn veranderd ten opzichte van de eerder vergunde activiteiten.
Bij besluit van 20 januari 1987 is een vergunning verleend voor de onderhavige inrichting. De aan deze vergunning verbonden voorschriften zijn in 1993 gewijzigd. De Voorzitter overweegt dat tussen partijen, gezien het verhandelde ter zitting, niet in geschil is dat de bij het bestreden besluit toegestane geluidbelasting voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau gelijk is aan de geluidbelasting die de eerder vergunde activiteiten veroorzaakten. Verzoeker heeft de Voorzitter er niet van overtuigd dat desondanks de gevolgen van het bestreden besluit voor de door hem te ondervinden geluidhinder zodanig zijn dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, vereist dat een voorlopige voorziening wordt getroffen in afwachting van de behandeling van het geding in de bodemprocedure.
2.5.    Gelet op het bovenstaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis    w.g. Van der Zijpp
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2005
262-446.