200502251/1.
Datum uitspraak: 7 september 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Vlissingen,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/87 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg van 11 februari 2005 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te [plaats], waarvan de vennoten zijn [vennoot 1], wonend te [woonplaats], en [vennoot 2], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 8 december 2004 heeft appellant (hierna: de burgemeester) met toepassing van bestuursdwang de door [wederpartij] geëxploiteerde [coffeeshop] aan de [locatie 1] te [plaats] met ingang van 24 januari 2005 te 12.00 uur voor een periode van drie maanden gesloten.
Bij besluit van 19 januari 2005 heeft de burgemeester het daartegen door de vennootschap gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 februari 2005, verzonden op 15 februari 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door de vennootschap ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het besluit van 8 december 2004 geschorst. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester bij brief van 15 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 augustus 2005, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door F.H. Kuijper, ambtenaar bij de gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. drs. G.A.C. Beckers, advocaat te Stein, en [vennoot 1], zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot toepassing van bestuursdwang indien in voor het publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Ingevolge artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer wordt elders in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder inrichting verstaan een inrichting, behorende tot een categorie die krachtens het derde lid is aangewezen. Daarbij worden als één inrichting beschouwd de tot eenzelfde onderneming of instelling behorende installaties die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen. Onze Minister kan nadere regels stellen met betrekking tot hetgeen in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder inrichting wordt verstaan.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, voorzover thans van belang, wordt voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde verstaan onder:
- lokaliteit: een besloten ruimte, onderdeel uitmakend van een inrichting;
- inrichting: de lokaliteiten waarin het slijtersbedrijf of het horecabedrijf wordt uitgeoefend, met de daarbij behorende terrassen voorzover die terrassen in ieder geval bestemd zijn voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse, welke lokaliteiten al dan niet onderdeel uitmaken van een andere besloten ruimte.
2.2. De burgemeester heeft aan het besluit van 19 januari 2005 ten grondslag gelegd dat artikel 13b van de Opiumwet is overtreden doordat in een woning in het pand [locatie 2] te [plaats] een voor de coffeeshop bestemde handelsvoorraad softdrugs is aangetroffen van ruim achttien kilo, hetgeen meer is dan de op grond van de AHOJ-G-criteria gedoogde handelsvoorraad van 500 gram softdrugs.
2.3. De burgemeester betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de burgemeester bevoegd was handhavend op te treden op grond van artikel 13b van de Opiumwet. In dit verband heeft de burgemeester aangevoerd dat mede op grond van de definiëring van de begrippen "lokaliteit" en "inrichting" in de Wet milieubeheer en de Drank- en Horecawet de in de onmiddellijke nabijheid van de coffeeshop gelegen woning in de [locatie 2] kan worden aangeduid als een bij de coffeeshop behorend erf als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet.
2.4. Dit betoog faalt. Het pand [locatie 2] is een niet voor het publiek toegankelijke woning, gelegen op een afstand van ten minste 150 meter van de coffeeshop. Dit pand kan daarom niet worden aangemerkt als een voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij de coffeeshop behorend erf in de zin van artikel 13b van de Opiumwet. Als voor de beslissing van geen belang kan en zal in het midden worden gelaten of het pand [locatie 2] al dan niet een inrichting en/of een lokaliteit is in de zin van de Wet milieubeheer en/of van de Drank- en Horecawet, nu in de Opiumwet niet is aangesloten bij die definities. De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht geconcludeerd dat de woning niet onder de reikwijdte van artikel 13b van de Opiumwet valt en dat de burgemeester niet bevoegd was om op grond van artikel 13b van de Opiumwet handhavend op te treden tegen de coffeeshop, aangezien daarin geen overtreding van de gedoogcriteria heeft plaatsgevonden.
2.5. Anders dan de burgemeester meent, volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 18 februari 2004 in zaak no.
200302882/1niet, dat hij op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd is handhavend op te treden tegen de coffeeshop omdat daarbuiten een grotere handelsvoorraad softdrugs is aangetroffen dan gedoogd. Uit die uitspraak volgt juist dat bij de beantwoording van de vraag of die bevoegdheid bestaat geen betekenis toekomt aan buiten de coffeeshop aangetroffen softdrugs.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. De burgemeester dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de burgemeester van Vlissingen tot vergoeding van de bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Vlissingen aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. Ch.W. Mouton en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. De Leeuw-van Zanten
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2005