ECLI:NL:RVS:2005:AU2116

Raad van State

Datum uitspraak
29 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200506832/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E.M.H. Hirsch Ballin
  • M.A.G. Stolker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor overtreding van artikel 5:20 Awb

In deze zaak hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Spijkenisse, waarbij hen op 11 juli 2005 een last onder dwangsom is opgelegd wegens het overtreden van artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel verplicht een ieder om aan een toezichthouder binnen een redelijke termijn medewerking te verlenen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden. Verzoekers hebben op 1 augustus 2005 de Voorzitter van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij van mening zijn dat de medewerkingplicht niet van toepassing is in hun situatie.

De Voorzitter heeft het verzoek op 15 augustus 2005 ter zitting behandeld, waar verzoekers, bijgestaan door hun gemachtigde, en vertegenwoordigers van verweerder aanwezig waren. Verzoekers betogen dat de medewerkingplicht alleen geldt in het kader van toezicht op vergunningen en niet voor beleidsdoeleinden. Daarnaast stellen zij dat hun inrichting geen knelpunt is op het gebied van externe veiligheid, waarvoor een convenant is opgesteld.

Verweerder heeft de last onder dwangsom opgelegd omdat verzoekers weigerden de doorzetgegevens van hun LPG-tankstation te verstrekken, zoals vereist door het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI). De Voorzitter oordeelt dat het verlangen om gegevens te verstrekken in het kader van de actualisering van de milieuvergunning wel degelijk onder toezicht valt volgens de Awb. De weigering van verzoekers om de gegevens te verstrekken is in strijd met artikel 5:20, eerste lid, van de Awb.

De Voorzitter concludeert dat handhaving in het algemeen belang is en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat van handhaving wordt afgezien. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is op 29 augustus 2005 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

200506832/1.
Datum uitspraak: 29 augustus 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers] wonend te [woonplaats],
en
Het college van burgemeester en wethouders van Spijkenisse,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 11 juli 2005 heeft verweerder aan verzoekers een last onder dwangsom opgelegd wegens het overtreden van artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna te noemen: Awb).
Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt.
Bij brief van 1 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 4 augustus 2005, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 augustus 2005, waar verzoekers, in persoon en bijgestaan door mr. A. Bakker, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. F.C. Polet,  ing. F.H. Jansen en R. van de Kasteele, ambtenaren van de milieudienst Rijnmond, en mr. J.J. Dorsman, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    In artikel 5:20, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een ieder verplicht is aan een toezichthouder binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.
2.2.    Verzoekers voeren primair aan dat de medewerkingplicht van  artikel 5:20 van de Awb uitsluitend mag worden toegepast in het kader van toezicht op de naleving van een vergunning en niet, zoals hier volgens hen is gebeurd, voor het verwezenlijken van (planologische) beleidsdoeleinden. Zij wijzen er bovendien op dat hun inrichting geen EV-knelpunt (knelpunt op het gebied van externe veiligheid) is, waarvoor in het kader van sanering een convenant is opgesteld tussen de Minister van Verkeer, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de brancheorganisatie.
2.3.    Verweerder heeft het dwangsombesluit genomen omdat verzoekers geweigerd hebben de doorzetgegevens te verstrekken, waarom verweerder verzocht heeft ter uitvoering van artikel 4 van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (hierna te noemen: BEVI). Op grond van dit artikel moet voor LPG-tankstations met een doorzet van minder dan 1.500 m3 LPG, voor toetsing aan de normen voor de externe veiligheid, worden uitgegaan van een standaardbenadering. Deze standaardbenadering voldoet niet voor LPG-tankstations met een vergunde jaarlijkse doorzet van meer dan 1.500 m3. Voor deze categorie moet een kwantitatieve risicoanalyse worden opgesteld.
In de uit 1993 daterende milieuvergunning staat niet vermeld wat de doorzet LPG is van het onderhavige bedrijf. Verweerder heeft samen met DCMR besloten op basis van de "Programmafinanciering externe veiligheid" de milieuvergunningen van LPG-tankstations in het Rijnmondgebied te actualiseren, in die zin dat de huidige en feitelijke doorzet in de vergunning wordt vastgelegd. Hiertoe vragen zij de LPG-tankstations om overlegging van de LPG-doorzet van de jaren 2001-2004.
2.4.    Naar het oordeel van de Voorzitter is niet staande te houden dat het verlangen van gegevens in het kader van een actualiseringsplicht van de vergunning niet begrepen kan worden onder toezicht in de zin van de Awb. De Voorzitter acht de weigering van verzoekers dan ook in strijd met artikel 5:20, eerste lid, van de Awb. Dit is niet anders indien de inrichting kennelijk geen knelpunt is in de zin van het eerdergenoemde convenant.
2.5.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.6.    Verzoekers voeren aan dat handhaving in dit geval niet redelijk is. Zij wijzen er hiertoe op dat geheimhouding van de litigieuze gegevens  noodzakelijk is om geen achterstandpositie te verwerven ten opzichte van de concurrentie. Publicatie van de doorzetcijfers kan een nadelige invloed hebben op de concurrentiepositie en uiteindelijk zelfs op het voortbestaan van de inrichting, aldus verzoekers.
2.6.1.    Ter zitting heeft verweerder te kennen gegeven dat appellanten aan de last mogen voldoen door het overleggen van een accountantsverklaring, waaruit blijkt of het onderhavige LPG-station een doorzet van meer of minder dan 1.500 m3 LPG heeft. Openbare publicatie van meer omvattende gegevens is evenmin noodzakelijk, aldus verweerder.
2.6.2.    Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.6.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr.drs. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin    w.g. Stolker
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2005
157-484