200503256/1.
Datum uitspraak: 31 augustus 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de zich noemende [appellant A], in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Rotterdam geregistreerd als [appellant B], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak in zaak no. BESLU 04/2709-STRN van de rechtbank Rotterdam van 23 februari 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Bij besluit van 26 september 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) besloten om zijn voornemen uit te voeren tot het aanbrengen van de volgende wijzigingen en aanvullingen in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de basisadministratie) in de beschrijving van de personalia van appellant: - het wijzigen van [appellant A] in [appellant B]; - het wijzigen van [naam A] in [naam B]; - het wijzigen van de geboortedatum van 2 april 1968 in 8 april 1969; - het wijzigen van de geboorteplaats van [plaats A] in [plaats B].
Bij besluit van 30 juli 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 februari 2005, verzonden op 25 februari 2005, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ook als faxbericht ingekomen op 8 april 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 7 juni 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juli 2005, waar het college, vertegenwoordigd door L.H. Drost, ambtenaar bij de gemeente, is verschenen. Appellant is met bericht van verhindering niet verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 24 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet GBA) geschiedt de inschrijving in een basisadministratie op grond van de geboorteakte, de aangifte van de betrokkene of ambtshalve.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Wet GBA worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich in Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a en bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de burgerlijke stand in Nederland;
b. een door de ambtenaar van de burgerlijke stand opgemaakte akte, een besluit, een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak of een notariële akte, over het desbetreffende feit.
In artikel 36, tweede lid, van de Wet GBA worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
Ingevolge artikel 83, aanhef en onder d en de laatste regel van dat artikel, van de Wet GBA wordt een beslissing van het college van burgemeester en wethouders om ambtshalve over te gaan tot inschrijving, of tot opneming van gegevens in het geval dat inschrijving of opneming op grond van een aangifte had moeten geschieden, gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
2.2. Appellant heeft blijkens het rapport van nader gehoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) bij binnenkomst in Nederland op 17 januari 1995 verklaard te zijn genaamd [appellant A] en te zijn geboren op 2 april 1968 te [plaats A]. Op 11 september 1996 heeft appellant zich onder deze persoonsgegevens doen inschrijven in de basisadministratie van de gemeente Rotterdam. Hiervoor stond hij onder die naam ingeschreven in de gemeente Leidschendam. Bij Koninklijk Besluit van 6 april 2000 is aan [appellant A] het Nederlanderschap verleend.
Uit een identiteitsonderzoek van de politie Amsterdam-Amstelland van 11 februari 2003 is gebleken dat appellant valse personalia heeft gebruikt en zijn appellants personalia vastgesteld als [appellant B], geboren op 8 april 1969 te [plaats B]. Bij brief van 19 maart 2003 heeft de IND appellant bericht dat nu hij bij zijn naturalisatieverzoek valse personalia heeft opgegeven, het Koninklijk Besluit van 6 april 2000 waarbij aan [appellant A] het Nederlanderschap is verleend, voor hem geen rechtsgevolg heeft gehad en hij derhalve geen Nederlander is geworden. Op grond van het identiteitsonderzoek van de politie Amsterdam-Amstelland heeft het college besloten om de gegevens op de persoonslijst van appellant op eerdergenoemde wijze te wijzigen. Dit besluit is bij de beslissing op bezwaar gehandhaafd.
2.3. Appellant betwist dat hij valse personalia heeft opgegeven. Hij ontkent niet dat [appellant B] zijn oorspronkelijke naam is, maar betoogt dat hij in 1993 een officiële naamswijziging c.q. identiteitswijziging heeft ondergaan en dat zijn naam sindsdien [appellant A] is. Ter onderbouwing van dit betoog heeft hij overgelegd een afschrift van een uitspraak van de gemeentelijke rechtbank van 15 juli 1993 te [plaats], voormalig Joegoslavië, en een afschrift van een brief van 10 maart 2001 van zijn toenmalige advocate, Dokic Snezana. De rechtbank heeft hierin ten onrechte onvoldoende bewijs gezien voor zijn stelling, aldus appellant.
2.4. Dit betoog faalt. Allereerst heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het belang van een zorgvuldig en waarheidsgetrouwe bijhouding van de basisadministratie bijzonder groot is waar niet licht aan voorbij kan worden gegaan. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn.
Voorts heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat appellants stelling dat hij op 15 juli 1993 een officiële naamswijziging heeft ondergaan niet strookt met de inhoud van het rapport van nader gehoor van 17 januari 1995, waaruit blijkt dat appellant op die datum in het bezit was van een rijbewijs op naam van [appellant A], welk rijbewijs was afgegeven op 17 december 1989. Hierbij neemt de Afdeling tevens in aanmerking dat appellant in dat nader gehoor in het geheel niets heeft vermeld over zijn vermeende naamswijziging.
2.5. Eveneens heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geoordeeld dat appellant geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij daadwerkelijk een officiële naamswijziging in zijn land van herkomst heeft ondergaan. Daartoe heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de authenticiteit van de uitspraak van de gemeentelijke rechtbank van [plaats] van 15 juli 1993 niet is komen vast te staan, zodat aan dat document niet de betekenis kan worden toegekend die appellant daaraan toegekend wenst te zien.
Ten aanzien van de door appellant overgelegde brief, welke afkomstig zou zijn van zijn toenmalige advocaat, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de identiteit van de briefschrijver en de datering daarvan onduidelijk zijn. Tevens is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de inhoud van de brief, uitgaande van de door appellant overgelegde vertaling van dit stuk, geen bewijs oplevert ten aanzien van de gestelde naamswijziging.
2.6. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat de door appellant eerst in beroep ingebrachte stukken geen aanleiding vormen om het in de beslissing op bezwaar ingenomen standpunt, dat de gegevens van appellant in de basisadministratie dienden te worden gewijzigd, aan te passen.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. Ch.W. Mouton en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.F. Egmond, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Egmond
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2005