ECLI:NL:RVS:2005:AU1414

Raad van State

Datum uitspraak
24 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200409918/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • P. Klein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen tracébesluit Rijksweg 7 Sneek

In deze zaak heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, op 11 oktober 2004 het tracébesluit "Rijksweg 7 Sneek" vastgesteld. Dit besluit omvat maatregelen aan en nabij de rijksweg 7 bij Sneek, waaronder de aanleg van een rotonde op de Lemmerweg voor de ontsluiting van de woonwijken Tinga en Duinterpen. De appellant heeft op 7 december 2004 beroep ingesteld tegen dit tracébesluit, waarin hij vreest voor een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat door de geplande ontsluitingsweg.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 18 juli 2005 behandeld. De appellant, bijgestaan door drs. W.G.F. Jansen, en de verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.A.J. Gierveld en ing. T.A. Oenema, waren aanwezig. De Afdeling heeft overwogen dat het tracébesluit niet voorziet in de aanleg van de ontsluitingsweg en dat er verschillende varianten voor het tracé van deze weg bestaan. Bezwaren tegen deze weg kunnen niet in deze procedure aan de orde komen.

De Afdeling heeft vastgesteld dat de plaats van de rotonde is gekozen voor een vlotte en veilige verkeersdoorstroming en dat de aanleg van de rotonde op de door de appellant gewenste plaats nadelige gevolgen heeft voor nabijgelegen sportvelden. De Afdeling concludeert dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat het woon- en leefklimaat voor de bewoners van de Koningsspil ernstig wordt aangetast. Het beroep van de appellant is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 24 augustus 2005.

Uitspraak

200409918/1.
Datum uitspraak: 24 augustus 2005.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
de Minister van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1.    Procesverloop
Verweerder heeft op grond van artikel 15, eerste lid, van de Tracéwet op 11 oktober 2004 het tracébesluit "Rijksweg 7 Sneek" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] per fax van 7 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 7 december 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 11 februari 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juli 2005, waar [apppellant], in persoon, en bijgestaan door drs. W.G.F. Jansen, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.A.J. Gierveld en ing. T.A. Oenema, ambtenaren van het ministerie van Verkeer en Waterstaat, en bijgestaan door ing. S. Hoitinga, ambtenaar van de provincie Fryslân, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 24 juni 2002, Stb. 54) en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 26 mei 2005, Stb. 282) in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Het bestreden besluit
2.2.    Het tracébesluit "Rijksweg 7 Sneek" (hierna: het tracébesluit) voorziet in een aantal maatregelen aan en nabij de rijksweg 7 bij Sneek. Het besluit bevat vier deelprojecten, waaronder trajectdeel Woudvaart-Geeuw. In dit trajectdeel is onder meer voorzien in een rotonde op de Lemmerweg ten behoeve van de ontsluiting van de woonwijken Tinga en Duinterpen.
Standpunt [appellant]
2.3.    [appellant] stelt in beroep dat verweerder het tracébesluit ten onrechte heeft vastgesteld. Hij vreest een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat voor de bewoners van de Koningsspil als gevolg van de ontsluitingsweg, waarvan het tracé volgens hem onlosmakelijk verbonden is met de plaats van de rotonde waarin het tracébesluit voorziet. Hij is daarom van mening dat de rotonde niet op de voorziene plaats moet worden aangelegd.
Vaststelling van de feiten
2.4.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.4.1.    Het onherroepelijke bestemmingsplan "Tinga-Duinterpen" voorziet reeds in de aanleg van de rotonde op de gekozen plaats. In het tracébesluit is deze planologische voorziening overgenomen.
2.4.2.    In het tracébesluit is opgenomen dat de rotonde zal voorzien in de ontsluiting van de woonwijken Tinga en Duinterpen op de Lemmerweg. Er zal geen directe verbinding tussen deze woonwijken en de rijksweg 7 komen hetgeen gecompenseerd zal worden door middel van de aanleg van de rotonde. De rotonde valt buiten de voor de rijksweg 7 geldende geluidszone. Voorts is er geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder en is er in dit verband evenmin sprake van hogere grenswaarden als bedoeld in deze wet, aldus het besluit.
Het oordeel van de Afdeling
2.5.    De Afdeling stelt voorop dat het tracébesluit niet voorziet in de aanleg van de ontsluitingsweg van en naar de voorziene rotonde. Evenmin heeft het tracébesluit tot gevolg dat het tracé van de ontsluitingsweg vast komt te liggen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat voor  het mogelijke tracé van deze weg verschillende varianten bestaan. Bezwaren tegen deze weg, het eventuele tracé en de gevolgen hiervan kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Ter zitting is gebleken dat ten behoeve van de ontsluitingsweg thans een voorontwerp is opgesteld. Tegen het desbetreffende bestemmingsplan kunnen binnen de daartoe geëigende procedure rechtsmiddelen worden aangewend.
2.5.1.     Uit de stukken blijkt dat de plaats van de rotonde is gekozen ten behoeve van een vlotte en veilige verkeersdoorstroming. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt voorts dat de aanleg van de rotonde op de door appellant gewenste plaats nadelige gevolgen heeft voor de nabijgelegen sportvelden. Niet is gebleken dat het bovenstaande onjuist is. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg van de voorziene rotonde het woon- en leefklimaat voor de bewoners van de Koningsspil ernstig wordt aangetast.
2.5.2.    In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder bij de vaststelling van het tracébesluit niet in redelijkheid van de eerder gemaakte keuze voor de plaats van de rotonde heeft mogen uitgaan. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant] is ongegrond.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin    w.g. Klein
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2005.
176-459.