ECLI:NL:RVS:2005:AU1125

Raad van State

Datum uitspraak
17 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200407377/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over schadevergoeding op basis van de Wet op de Ruimtelijke Ordening na wijziging bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg, die op 23 juli 2004 een eerder besluit van de gemeenteraad van Middelburg om een schadevergoeding toe te kennen, ongegrond verklaarde. De gemeenteraad had op 25 maart 2002 aan de appellant een schadevergoeding van € 4.537,80 toegekend op basis van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), omdat de appellant schade had geleden door de wijziging van het bestemmingsplan. De appellant was van mening dat de schadevergoeding onvoldoende was en dat de gemeenteraad bij de bepaling van de schadevergoeding niet de juiste overwegingen had meegenomen.

De Raad van State heeft de zaak op 8 april 2005 ter zitting behandeld, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat. De Raad heeft overwogen dat de gemeenteraad bij de vaststelling van de schadevergoeding het advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) heeft gevolgd, dat concludeerde dat de waardevermindering van de woning van de appellant niet significant was. De appellant betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de gemeenteraad het advies van de SAOZ aan zijn besluitvorming ten grondslag had kunnen leggen.

De Raad van State heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de gemeenteraad de juiste procedure heeft gevolgd en dat het advies van de SAOZ zorgvuldig tot stand is gekomen. De Raad heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad concludeert dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gemeenteraad bij de bepaling van de schadevergoeding onzorgvuldig heeft gehandeld of dat er sprake was van een onjuiste planologische vergelijking.

Uitspraak

200407377/1.
Datum uitspraak: 17 augustus 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Middelburg,
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 23 juli 2004 in het geding tussen:
appellant
en
de raad van de gemeente Middelburg.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 25 maart 2002 heeft de raad van de gemeente Middelburg (hierna: de gemeenteraad) aan appellant een schadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) toegekend van € 4.537,80 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2000 tot de dag van uitbetaling.
Bij besluit van 27 januari 2003 heeft de gemeenteraad, onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften, het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 juli 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 november 2004. Laatstgenoemde brief is aangehecht.
Bij brief van 20 januari 2005 heeft de gemeenteraad van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. F.C.M. van Gurp, advocaat te Goes, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. M. Koole, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 49 van de WRO, voorzover hier van belang, kent de gemeenteraad, voorzover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2.    Op de gronden ten westen van de woning van appellant aan de overzijde van de Veerseweg gold het op 23 juli 1973 door de gemeenteraad vastgestelde en op 16 juli 1974 gedeeltelijk door Gedeputeerde Staten goedgekeurde bestemmingsplan "Buitengebied". De desbetreffende gronden hadden de bestemming "Landbouw, veeteelt en tuinbouw" met de subbestemming "aan de grond gebonden agrarische bedrijven (La)".
2.3.    Op 9 september 1996 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan "Veersepoort" vastgesteld. Het bestemmingsplan is op 14 januari 1997 gedeeltelijk goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Zeeland en op 11 juni 1998 in rechte onaantastbaar geworden. Ingevolge dit bestemmingsplan zijn de onderhavige gronden bestemd voor uit te werken woondoeleinden met de aanduiding differentiatievlak zone parkwijk. Voorts is op de plankaart vrijwel tegenover het object van appellant de aanduiding "subontsluiting" opgenomen. Het college van burgemeester en wethouders heeft het voormelde deel van het gebied uitgewerkt in het "Veersepoort Uitwerkingsplan 1a", vastgesteld op 25 augustus 1998, goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten op 20 oktober 1998, en in het "Veersepoort Uitwerkingsplan 1b", vastgesteld op 26 mei 1998, goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten op 14 juli 1998. Het college van burgemeester en wethouders heeft laatstvermeld uitwerkingsplan herzien door middel van het door hem op 4 april 2000 vastgestelde en door het college van gedeputeerde staten op 27 april 2000 goedgekeurde "Partieel wijzigingsplan Uitwerkingsplan 1b bestemmingsplan Veersepoort".
2.4.    Niet in geschil is dat appellant ten gevolge van de wijziging van de bestemming van het desbetreffende gebied in een nadeliger positie is komen te verkeren, waardoor hij schade heeft geleden in de vorm van een waardevermindering van zijn woning aan de [locatie] te Middelburg. In geschil is de bepaling van de omvang van de waardevermindering.
2.5.    Ter beoordeling van het verzoek van appellant heeft de gemeenteraad de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ) verzocht een advies uit te brengen. De SAOZ heeft dit in oktober 2000 gedaan. In haar advies concludeert de SAOZ dat het uitzicht vanaf het perceel van appellant, rekening houdend met de maximale planologische mogelijkheden ingevolge het voorheen ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied", niet in nadelige zin is veranderd. Wel wordt volgens de SAOZ de woonomgeving door de met de komst van de woningbouw gepaard gaande verkeersbewegingen onrustiger en zal als gevolg van het gebruik van de ontsluitingsweg hinder kunnen worden ondervonden van voertuigverlichting, en behoort de daardoor ontstane schade niet ten laste van appellant te blijven. In haar nadere advies van 22 november 2001 waarin zij reageert op de zienswijze van appellant die onder meer verwijst naar het door hem overgelegde taxatierapport van 24 januari 2000 van Taxatie- en adviesbureau Geschiere-Josiasse (hierna: Geschiere-Josiasse), heeft de SAOZ haar advies van oktober 2000 gehandhaafd. Overeenkomstig deze adviezen heeft de gemeenteraad aan appellant bij besluit van 25 maart 2002 een schadevergoeding van € 4.537,80 (ƒ 10.000,00) toegekend. In zijn beslissing op bezwaar heeft de gemeenteraad het besluit in primo gehandhaafd.
2.6.    In het door appellant bij zijn verzoek om planschadevergoeding aan de gemeenteraad overgelegde taxatierapport Geschiere-Josiasse wordt de waardedaling bepaald op ƒ 25.000,00 (€ 11.344,51). Volgens dit rapport is het uitzicht vanaf het perceel van appellant in nadelige zin veranderd, nu het niet waarschijnlijk is dat de maximale bebouwingsmogelijkheden van het oude planologische regime ook daadwerkelijk zouden worden gerealiseerd. Op verzoek van de rechtbank heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (hierna: de StAB) op 16 januari 2004 een rapport uitgebracht, waarin wordt geconcludeerd dat bij het bepalen van de omvang van de waardevermindering moet worden betrokken dat het risico uiterst beperkt is dat de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan "Buitengebied" zó worden benut dat het uitzicht in westelijke richting geheel verloren gaat. De StAB is van mening dat het advies van de SAOZ en de stellingen van de gemeenteraad geen aanknopingspunten bieden voor de conclusie dat aan het taxatierapport van Geschiere-Josiasse onjuiste uitgangspunten ten grondslag liggen.
2.7.    Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de gemeenteraad het advies van de SAOZ van oktober 2000 aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft kunnen leggen.
2.7.1.    Appellant voert daartoe in de eerste plaats aan dat bij de bepaling van de waardevermindering van zijn woning - overeenkomstig het rapport van de StAB - er rekening mee had moeten worden gehouden dat het met name wegens milieueisen vrijwel is uitgesloten dat de mogelijkheden van het oude bestemmingsplan maximaal zouden worden benut.
2.7.2.    Voor de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dienen de schadeveroorzakende planologische maatregelen te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Bij de uit te voeren planologische vergelijking dient te worden uitgegaan van wat onder het planologische regime maximaal mogelijk was enerzijds en thans is anderzijds, ongeacht de vraag of verwezenlijking van alle mogelijkheden daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Dit uitgangspunt geldt evenzeer voor de vaststelling van de eventuele waardevermindering. Slechts wanneer realisering van de maximale mogelijkheden van het planologische regime met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan daarin aanleiding worden gevonden om te oordelen dat van voormeld uitgangspunt afgeweken moet worden.
2.7.3.    Gelet op het onder 2.7.2. weergegeven toetsingskader heeft de rechtbank terecht en op juiste gronden geoordeeld dat, anders dan de StAB in haar rapport heeft aangenomen en appellant in hoger beroep betoogt, bij de bepaling van de omvang van de waardevermindering niet nogmaals rekening moet worden gehouden met de kans dat de maximale mogelijkheden van het oude planologische regime niet daadwerkelijk worden benut. Deze kans wordt bij de uit te voeren planologische vergelijking betrokken en die is de basis voor de bepaling van de omvang van de waardevermindering.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat milieuwetgeving met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid aan realisering van de maximale bebouwingsmogelijkheden onder het oude planologische regime in de weg stond. De conclusie van Geschiere-Josiasse dat gelet op de geldende milieueisen vestiging van een agrarisch nevenbedrijf en kassenbouw niet voor de hand liggend was, is daartoe onvoldoende.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de SAOZ bij de planvergelijking terecht met de maximale benutting van de mogelijkheden van het bestemmingsplan "Buitengebied" rekening heeft gehouden en zij heeft in het rapport van de StAB terecht geen aanleiding gezien daarover anders te oordelen. De gemeenteraad heeft de door de SAOZ gehanteerde planologische vergelijking dan ook aan zijn besluit ten grondslag mogen leggen. In het - gelet op het voorgaande op een onjuiste planvergelijking gebaseerde - rapport van Geschiere-Josiasse heeft de gemeenteraad geen aanleiding hoeven zien een derde onafhankelijk onderzoek te gelasten.
2.8.    Appellant heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat het advies van de SAOZ onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of zodanige gebreken bevat, dat de besluitvorming van de gemeenteraad daarop niet kon worden gebaseerd. De stelling van appellant dat enkele artikelen van het bestemmingsplan "Buitengebied" ten onrechte niet in dit advies zijn opgenomen, biedt voor dit oordeel geen grond. In hetgeen appellant heeft aangevoerd is voorts geen grond te vinden voor het oordeel dat de SAOZ bij het vaststellen van de schade onvoldoende rekening heeft gehouden met de hinder die appellant ondervindt van voertuigverlichting ten gevolge van het gebruik van de tegenover zijn woning geprojecteerde ontsluitingsweg en met de vermindering van zijn privacy. Het betoog van appellant dat de SAOZ met de vrijstellingsbepalingen van het nieuwe planologische regime die zien op de nokhoogte van de woningen ten onrechte geen rekening zou hebben gehouden leidt, wat daar ook van zij, niet tot het daarmee beoogde resultaat, nu onder het oude planologische regime de maximale bouwhoogte niet was bepaald en ten aanzien daarvan derhalve geen beperkingen golden. Het beroep van appellant op het in een ander geval in de gemeente toegekende bedrag faalt evenzeer, nu niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een situatie die planologisch met de onderhavige is te vergelijken.
Evenmin bestaan aanknopingspunten voor het oordeel dat het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften, dat aan de beslissing op bezwaar ten grondslag is gelegd, onzorgvuldig tot stand zou zijn gekomen. Appellant heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de commissie niet de beschikking zou hebben gehad over de voor het door haar te verstrekken advies relevante stukken.
2.9.    Gelet op het vorenoverwogene, is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat de gemeenteraad voor zijn besluitvorming op het verzoek om vergoeding van de planschade van appellant van het advies van de SAOZ mocht uitgaan.
2.10.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.11.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Dallinga
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2005
18-435.