ECLI:NL:RVS:2005:AU1119

Raad van State

Datum uitspraak
12 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200506094/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake planschadevergoeding door de gemeente Meerssen

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 12 augustus 2005 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door de gemeente Meerssen, die eerder een verzoek om planschadevergoeding van de wederpartijen had afgewezen. De wederpartijen, wonend te [woonplaats], hadden bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, wat leidde tot een uitspraak van de rechtbank Maastricht op 6 juni 2005. De rechtbank verklaarde het beroep van de wederpartijen gegrond en vernietigde de beslissing op bezwaar van de gemeente, waarbij de gemeente werd opgedragen een nieuw besluit te nemen.

Tegen deze uitspraak heeft de gemeente hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft het verzoek op 11 augustus 2005 ter zitting behandeld, maar partijen zijn niet verschenen. De Voorzitter overwoog dat het verzoek geen verdere strekking had dan te bepalen dat de gemeente in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen nieuwe beslissing op bezwaar hoeft te nemen. De wederpartijen hadden immers schriftelijk meegedeeld dat zij instemden met uitstel van de beslissing totdat de Afdeling uitspraak had gedaan op het hoger beroep.

Gelet op deze instemming was er voor de gemeente geen verplichting om een nieuw besluit te nemen, waardoor het verzoek om voorlopige voorziening geen belang meer had. De Voorzitter heeft het verzoek dan ook afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.

Uitspraak

200506094/2.
Datum uitspraak: 12 augustus 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de raad van de gemeente Meerssen,
verzoeker,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/401 WRO van de rechtbank Maastricht van 6 juni 2005 in het geding tussen:
[wederpartijen], wonend te [woonplaats]
en
verzoeker.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 10 juli 2003 heeft verzoeker een verzoek van [wederpartijen] om planschadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 8 april 2004 heeft verzoeker het daartegen door [wederpartijen] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juni 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank), voorzover hier van belang, het daartegen door [wederpartijen] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en verzoeker opgedragen met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 juli 2005, hoger beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 juli 2005, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 juli 2005, hebben [wederpartijen] ingestemd met uitstel van de te nemen nieuwe beslissing op bezwaar.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting aan de orde gesteld op 11 augustus 2005, waar partijen - met bericht - niet zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het verzoek heeft geen verdere strekking dan dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat verzoeker in afwachting van de uitspraak op het ingestelde hoger beroep geen nieuwe beslissing op bezwaar hoeft te nemen.
2.2.    De rechtbank heeft de bestreden beslissing op bezwaar van 8 april 2004 vernietigd en verzoeker opgedragen een nieuw besluit te nemen. Zij heeft verzoeker daarvoor geen termijn gesteld. Op grond van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) dient het bestuursorgaan dan in beginsel binnen zes weken op het bezwaar te beslissen, terwijl het derde lid een verdaging van ten hoogste vier weken mogelijk maakt.
2.3.    [wederpartijen] hebben verzoeker onder verwijzing naar artikel 7:10, vierde lid, van de Awb schriftelijk meegedeeld dat zij instemmen met uitstel van de opnieuw op hun bezwaarschrift te nemen beslissing totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het hoger beroep van verzoeker.
2.4.    Gelet op de verleende instemming is er voor verzoeker geen verplichting (meer) om thans een nieuw besluit te nemen. Hij heeft derhalve geen belang meer bij zijn verzoek, zodat dit dient te worden afgewezen.
2.5.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Dallinga
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2005
18-477.