200502427/10.
Datum uitspraak: 11 augustus 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de Stichting Brabantse Milieufederatie, Milieuvereniging Oosterhout en de Vrienden van de Vrachelse Heide, gevestigd te Tilburg, respectievelijk Oosterhout, respectievelijk Oosterhout,
verzoekers,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 14 juli 2004 heeft de gemeenteraad van Oosterhout het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 22 februari 2005, no. 1019296, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers bij brief van 27 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 28 april 2005, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 mei 2005. Bij brief van 27 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 28 juni 2005, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 juli 2005, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. S. Smeets, advocaat te Venlo, en ing. F.G.J. Swinkels, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.J.A.M. van de Laar, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad van Oosterhout, vertegenwoordigd door P.J. Detmers, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De Voorzitter stelt op grond van de gegevens die thans voorhanden zijn in het dossier vast dat de zienswijze van de Milieuvereniging Oosterhout buiten de daartoe gestelde termijn is ingebracht. Dit is ter zitting door partijen niet weersproken. De Voorzitter verwacht daarom dat het beroep, voorzover dat is ingediend door de Milieuvereniging Oosterhout, in de bodemprocedure niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Dit brengt met zich dat verschillende beroepsgronden niet berusten op een tijdig ingediende zienswijze.
2.3. Ter zitting hebben verzoekers verklaard dat ten aanzien van een aantal door hen naar voren gebrachte bezwaren hetzij spoedeisend belang ontbreekt, hetzij naar hun voorlopig oordeel een tijdig ingebrachte zienswijze ontbreekt waarin het bezwaar zijn grondslag vindt. Om deze reden hebben zij ter zitting het verzoek ingetrokken om een voorlopige voorziening te treffen met betrekking tot de bezwaren gericht tegen de onduidelijkheid van de categorie-indeling van bestaande verblijfs- en dagrecreatiebedrijven, artikel 19, lid 23, van de planvoorschriften, de geluidscontouren rondom de industrieterreinen en het ontbreken van een akoestisch rapport, het plandeel met de bestemming "Recreatieve doeleinden -R-" voor het perceel waarop natuurbad Surae ligt, waardenkaart 2, voorzover aan het perceel waarop de zandwinplas in Ter Aalst ligt niet de aanduiding "planten en dieren open water" is toegekend en voorzover aan de percelen waarop het defensiebos en het bos ten noorden van de Pannenhuisstraat liggen niet de aanduiding "planten en dieren van bos, struweel en houtwallen" is toegekend, het niet toekennen van de bestemming "Bosgebied" of "Natuurgebied" aan het perceel waarop de steenfabriek staat, artikel 1 van de planvoorschriften voorzover hierin geen begripsomschrijving van het begrip dagrecreatieve voorzieningen is opgenomen, artikel 19, lid 17, van de planvoorschriften en de plandelen met de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden" voor de bosgebieden langs het Markkanaal.
Voorts hebben verzoekers ter zitting erkend dat aan hun bezwaar met betrekking tot artikel 19, lid 29, onder b, van de planvoorschriften reeds tegemoet is gekomen doordat verweerder aan dit planonderdeel goedkeuring heeft onthouden.
Verzoekers hebben ten slotte het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen met betrekking tot de bezwaren gericht tegen artikel 23 van de planvoorschriften en tegen het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden -M-" voor het perceel waarop de Joodse begraafplaats ligt om inhoudelijke redenen ter zitting ingetrokken.
2.4. Het bestemmingsplan vervangt de eerste herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1993 en is grotendeels conserverend van aard. Het plangebied omvat het gehele buitengebied van de gemeente Oosterhout.
2.5. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte grotendeels goedkeuring heeft verleend aan het bestemmingsplan en verzoeken om gedeeltelijke schorsing van het bestreden besluit.
Zij voeren aan dat artikel 19, lid 27, van de planvoorschriften, met name wat betreft het kostenaspect, niet conform de voorwaarden in het Streekplan "Brabant in Balans" (hierna: het streekplan) is. Voorts stellen zij dat de mogelijkheid van nieuwvestiging van dagrecreatieve bedrijven in strijd is met het streekplan. Een aantal recreatiebedrijven is volgens verzoekers groter op de plankaart ingetekend dan ze feitelijk zijn, zodat ten onrechte een uitbreiding mogelijk wordt gemaakt. Tevens is ten onrechte geen overleg gevoerd met de waterschappen en geen advies gevraagd aan de waterbeheerders, zo stellen verzoekers. Aan het bestemmingsplan is volgens hen ten onrechte ook geen waterparagraaf toegevoegd. Verzoekers stellen verder dat ten onrechte een aantal gebieden, waaraan in het streekplan de aanduiding "Groene Hoofdstructuur" (hierna: GHS) is toegekend, zijn aangewezen als zoekgebieden "rood voor groen". Voorts stellen zij dat de robuuste verbindingen zoals neergelegd in het streekplan moeten worden aangegeven op de plankaarten. Verzoekers wensen verder dat het natuurgebied Seters zich kan ontwikkelen tot een sterke natuurfunctie en dat aan het perceel waarop Landgoed Oosterheide ligt de bestemming "Natuurgebied" wordt gegeven. Zij stellen tevens dat laatstgenoemd perceel op waardenkaart 2 ten onrechte niet is aangeduid met "leefgebied van amfibieën en reptielen". Ook zijn de sloot langs de Burgemeester Materlaan en de poelen en waterpartijen op Landgoed Oosterheide daarop ten onrechte niet aangeduid met "planten en dieren van open water en moeras", aldus verzoekers. Ook had het perceel op de hoek aan de Burgemeester Materlaan/Bredaseweg volgens hen als kwetsbaar gebied moeten worden aangeduid. Verder stellen verzoekers dat aan het perceel aan de Tilburgsebaan 7 ten onrechte niet de aanduiding "burgerwoning" is toegekend. Zij stellen verder dat op waardenkaart 3 ten onrechte niet de gehele kleinschalige cultuurlandschappen rond Ter Aalst en ten westen van de Hoevestraat zijn weergegeven. Het gebied ten westen van de Hoevestraat en ten noorden van camping De Hannebroek en het gebied De Blikken bij ter Aalst zijn volgens verzoekers op waardenkaart 4 ten onrechte niet aangemerkt als gebieden met weinig veranderde percelering, terwijl dat op een eerdere kaart wel stond. Voorts stellen zij dat de percelen aan de Griendweg 20 te Oosteind en aan de Berkenstraat 27 te Oosteind ten onrechte zijn vergroot om een illegale uitbreiding te legaliseren. Het bestemmingsplan maakt volgens verzoekers tevens ten onrechte de bouw van 10 bungalows in plaats van 15 stacaravans op het natuurkampeerterrein de Bergvlietse bossen mogelijk, omdat hierdoor verdere verstening plaatsvindt. Ook wordt ter plaatse ten onrechte een bedrijfswoning toegevoegd, aldus verzoekers. De wijziging van de nokhoogten in artikel 9 van de planvoorschriften van 4,5 meter naar 6, 9 en 10 meter leidt volgens hen tot een landschappelijke aantasting. Tenslotte stellen verzoekers dat de splitsing van de bouwblokken Moerstraat 3 en Dordrechtseweg 14 ten onrechte mogelijk is gemaakt, nu dit leidt tot meer verstening.
2.6. Verweerder acht het bestemmingsplan in zoverre niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening en heeft hieraan goedkeuring verleend.
2.7. Wat betreft het bezwaar tegen artikel 19, lid 27, van de planvoorschriften acht de Voorzitter geen spoedeisend belang aanwezig, nu het gaat om een wijzigingsbevoegdheid ingevolge artikel 11 van de WRO. Tegen een op grond van dit planvoorschrift vastgesteld wijzigingsplan staat een zelfstandige beroepsmogelijkheid open die door verzoekers kan worden benut.
Het bezwaar tegen de mogelijkheid van nieuwvestiging van dagrecreatieve bedrijven ontbeert eveneens spoedeisend belang, omdat ook nieuwvestiging alleen via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk is.
Met betrekking tot het bezwaar dat een aantal recreatiebedrijven groter op de plankaart zijn ingetekend dan ze feitelijk zijn is de Voorzitter van oordeel dat verzoekers dit niet nader hebben onderbouwd. Hiervoor is derhalve nader onderzoek nodig, waar deze procedure zich niet voor leent. Nu verzoekers hun stelling niet aannemelijk hebben gemaakt, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder heeft onderzocht in hoeverre materieel aan de watertoets is voldaan. Ook in de plantoelichting is aan hydrologische aspecten een paragraaf gewijd. Gelet hierop is de Voorzitter er niet op voorhand van overtuigd dat in de bodemprocedure op deze grond het bestreden besluit vernietigd zal worden. Daarom ziet hij geen aanleiding ten aanzien van de bezwaren met betrekking tot de hydrologische aspecten in het bestemmingsplan een voorlopige voorziening te treffen.
Ten aanzien van het bezwaar tegen de aanwijzing van zoekgebieden "rood voor groen" in de GHS overweegt de Voorzitter dat in dit verband ter zitting door de gemeente onweersproken is gesteld dat geen bouwvergunningaanvragen zijn ingediend met betrekking tot het door verzoekers bedoelde zoekgebied en dat evenmin plannen daartoe bekend zijn. De Voorzitter acht aangaande dit bezwaar derhalve vooralsnog geen spoedeisend belang aanwezig.
Verzoekers hebben gesteld dat de robuuste verbindingen zoals neergelegd in het streekplan moeten worden aangegeven op de plankaarten. Ter zitting heeft verweerder in dit verband naar voren gebracht dat de robuuste verbindingen in het streekplan vooral bedoeld zijn als opdracht aan verweerder zelf bij het opstellen van (streekplan)uitwerkingsplannen. Het doel hiervan is te voorkomen dat verstedelijkte gebieden aaneengesloten gebieden gaan vormen. Deze lezing is ter zitting van de zijde van verzoekers niet tegengesproken. Voorzover de robuuste verbindingen niet als aanduiding in het bestemmingsplan zijn opgenomen, bestaat geen aanleiding om het plan op dit punt op voorhand in strijd met het streekplan te achten. Gelet hierop ziet de Voorzitter in dit bezwaar van verzoekers geen reden om een voorlopige voorziening te treffen.
Verzoekers spreken wat betreft het natuurgebied Seters de wens uit dat het gebied zich kan ontwikkelen tot een sterke natuurfunctie. Hierin kan echter geen spoedeisend belang worden gevonden.
Gelet op het feit dat de percelen waarop Landgoed Oosterheide ligt in eigendom zijn bij de Vereniging Natuurmonumenten ontbeert de wens van verzoekers, die strekt tot het toekennen van de bestemming "Natuurgebied" aan genoemde percelen, spoedeisend belang. Hierbij neemt de Voorzitter in aanmerking dat niet aannemelijk is dat het gebied niet op natuurgerichte wijze zal worden beheerd. Voorts hebben verzoekers wat betreft het perceel op de hoek aan de Burgemeester Materlaan/Bredaseweg niet onderbouwd waarom de aanduiding kwetsbaar gebied noodzakelijk is. De Voorzitter ziet in zoverre geen aanknopingspunten om een voorlopige voorziening te treffen.
Wat betreft het bezwaar van verzoekers dat aan het perceel Tilburgsebaan 7 niet de aanduiding "burgerwoning" is toegekend, is ter zitting vast komen te staan dat op het perceel, dat in het bestemmingsplan een agrarische bestemming heeft gekregen, gedurende de afgelopen tien jaar geen agrarische activiteiten hebben plaatsgevonden. Voorts zijn er geen aanwijzingen dat het bestaande gebruik van de op dat perceel gelegen woning als burgerwoning op korte termijn zal worden gewijzigd. Gelet op het vorenstaande zijn op voorhand geen onomkeerbare ingrepen op het perceel te verwachten, zodat een spoedeisend belang dat noopt tot het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt.
Ten aanzien van het bezwaar dat het perceel waarop Landgoed Oosterheide ligt op waardenkaart 2 ten onrechte niet is aangeduid als "leefgebied van amfibieën en reptielen" en de poelen en waterpartijen ter plaatse ten onrechte niet zijn aangeduid als "planten en dieren van open water en moeras", is ter zitting onweersproken gesteld dat ook zonder deze aanduiding ter plaatse een aanlegvergunningenstelsel geldt dat in voldoende mate voorziet in bescherming van het gebied, waardoor geen reden bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Verzoekers hebben hun stelling dat de sloot langs de Burgemeester Materlaan ten onrechte niet de aanduiding "planten en dieren van open water en moeras" heeft gekregen niet op deugdelijke wijze onderbouwd. Het is, ook na het onderzoek ter zitting, niet duidelijk geworden of de sloot binnen het plangebied ligt. Dit vergt nader onderzoek, dat in de bodemprocedure plaats kan vinden. Thans hebben verzoekers geen redenen aangevoerd die het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van dit plandeel noodzakelijk maken.
Ter zitting is gebleken dat inmiddels via een vrijstelling ingevolge artikel 19 van de WRO een aanlegvergunning is verleend voor de aanleg van een golfbaan op de door verzoekers bedoelde kleinschalige cultuurlandschappen rond Ter Aalst en ten westen van de Hoevestraat. Op grond van die procedure zijn reeds ingrijpende werkzaamheden in het plangebied uitgevoerd. Ook wat betreft dit bezwaar ontbreekt derhalve het spoedeisende belang.
Verzoekers hebben niet aannemelijk gemaakt dat het gebied ten westen van de Hoevestraat en ten noorden van camping De Hannebroek en het gebied De Blikken bij ter Aalst gebieden zijn met weinig veranderde percelering.
Zij hebben evenmin aannemelijk gemaakt dat in het bestemmingsplan een illegale uitbreiding van de bedrijven aan de percelen aan de Griendweg 20 en aan de Berkenstraat 27 te Oosteind wordt gelegaliseerd.
Naar het oordeel van de Voorzitter hebben verzoekers voorts in het algemeen niet aannemelijk gemaakt dat zich een aantasting van het landschap voordoet met de nokhoogten van 6, 9 en 10 meter die het bestemmingsplan mogelijk maakt. Voorzover appellanten stellen dat dit in specifieke gevallen aan de orde is, hebben zij niet aangegeven om welke gevallen het daarbij gaat.
2.8. Gelet op al het vorenstaande wijst de Voorzitter, voorzover het betreft de in overweging 2.7. besproken plandelen en planvoorschriften, het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
2.9. Wat betreft de bezwaren van verzoekers dat het bestemmingsplan ten onrechte de bouw van 10 bungalows in plaats van 15 stacaravans op het natuurkampeerterrein de Bergvlietse bossen en de splitsing van het bouwblok op de Moerstraat 3 van Dordrechtseweg 14 mogelijk maakt, is de Voorzitter van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit de bedenkingen die ten grondslag lagen aan deze bezwaren ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten wegens het ontbreken van een daarop betrekking hebbende zienswijze. Immers, ingevolge artikel 27, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kan eenieder bij verweerder schriftelijk bedenkingen indienen, voorzover de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp-bestemmingsplan. Deze situatie doet zich hier voor. De Voorzitter verwacht daarom dat het bestreden besluit in zoverre in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Gelet hierop wijst de Voorzitter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in zoverre toe en schorst hij het bestreden besluit voorzover het betreft de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Recreatieve doeleinden -R-" voor het perceel waarop natuurkampeerterrein de Bergvlietse bossen ligt, en voorzover het betreft de goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke, cultuurhistorische en/of a-biotische waarden" voor de percelen aan de Moerstraat 3 en de Dordrechtseweg 14, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaarten.
2.10. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 22 februari 2005, 1019296, voorzover het betreft de goedkeuring van:
a. het plandeel met de bestemming "Recreatieve doeleinden -R-" voor het perceel waarop natuurkampeerterrein de Bergvlietse bossen ligt, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 1a;
b. de plandelen met de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke, cultuurhistorische en/of a-biotische waarden" voor de percelen aan de Moerstraat 3 en de Dordrechtseweg 14, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 1b;
II. wijst het verzoek voor het overige af;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Brabant aan verzoekers onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Van Dorst
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2005