ECLI:NL:RVS:2005:AU1100

Raad van State

Datum uitspraak
11 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200502223/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing goedkeuring uitwerkingsplan bestemmingsplan Schoenmakershoek door de Raad van State

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 11 augustus 2005 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot het uitwerkingsplan "Uitwerking deelgebied 1 bestemmingsplan Schoenmakershoek". Het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur had op 30 november 2004 dit uitwerkingsplan vastgesteld. Verweerder, het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verleende op 18 januari 2005 goedkeuring aan dit plan. Verzoeker, die zich als belanghebbende beschouwde, heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft het verzoek op 26 juli 2005 ter zitting behandeld, waarbij verzoeker werd bijgestaan door een gemachtigde en de verweerder vertegenwoordigd was door een ambtenaar van de provincie. De Voorzitter oordeelde dat verzoeker voldoende belang had bij de procedure, gezien de mogelijke wateroverlast die het uitwerkingsplan met zich mee zou kunnen brengen. Hij merkte verzoeker voorlopig aan als belanghebbende.

De Voorzitter overwoog dat het uitwerkingsplan deel uitmaakt van het bestemmingsplan en dat indien het bestemmingsplan geen rechtskracht meer heeft, het uitwerkingsplan dit lot deelt. Dit was het geval, aangezien eerdere goedkeuringen van het bestemmingsplan door de Afdeling waren vernietigd. De Voorzitter was er niet van overtuigd dat het bestreden besluit in de bodemprocedure stand zou houden en besloot daarom om de goedkeuring van het uitwerkingsplan te schorsen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoeker en het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van de rechtskracht van bestemmingsplannen en de gevolgen daarvan voor uitwerkingsplannen.

Uitspraak

200502223/2.
Datum uitspraak: 11 augustus 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur het uitwerkingsplan "Uitwerking deelgebied 1 bestemmingsplan Schoenmakershoek" (hierna: het uitwerkingsplan) vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 18 januari 2005, no. 1052821/1060832, beslist over de goedkeuring van het uitwerkingsplan.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 3 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 4 mei 2005, beroep ingesteld. Bij brief van 14 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 15 maart 2005, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 juli 2005, waar verzoeker, vertegenwoordigd door [gemachtigde], in persoon en bijgestaan door ing. J.B.M. Lauwerijssen, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.J.A.M. van de Laar, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door J. Verbraaken, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Ingevolge artikel 54, tweede lid, onder b, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gelezen in samenhang met artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht, kan beroep tegen een uitwerkingsplan slechts worden ingesteld door een belanghebbende. Ingevolge artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Verzoeker stelt belanghebbende te zijn om de volgende redenen. Het bedrijf van verzoeker ligt ten oosten van het plangebied aan [locatie]. Hij heeft tevens enkele percelen direct ten noorden van het plangebied in eigendom. Deze percelen liggen op ongeveer 460 meter van het plangebied. In het uitwerkingsplan wordt de aanleg van een retentievijver voor infiltratie van regenwater mogelijk gemaakt. Als gevolg daarvan dient een waterschapssloot te worden afgesloten en omgelegd, waarvoor enkele gronden van verzoeker nodig zijn. Bij afsluiting van deze waterschapssloot, die thans centraal door het plangebied loopt, vreest verzoeker dat hij op zijn gronden ten noorden van het plangebied wateroverlast kan krijgen.
De Voorzitter acht het gestelde waterhuishoudkundige belang een voldoende rechtstreeks bij het besluit betrokken belang mits het risico van wateroverlast enige betekenis heeft. Daartoe is nader onderzoek nodig waar deze procedure zich niet voor leent. Hetzelfde geldt voor het mogelijke zicht op de te vergunnen opstallen die door het uitwerkingsplan mogelijk worden gemaakt. In de bodemprocedure kan dit nadere onderzoek plaats vinden. In deze procedure merkt de Voorzitter verzoeker vooralsnog als belanghebbende aan.
2.3.    Met het uitwerkingsplan wordt voorzien in een uitwerking van het bestemmingsplan op grond van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO). Het plan maakt onder meer de bouw van woningen en de aanleg van een retentieplas mogelijk in Deelgebied 1, dat betrekking heeft op het zuidelijk deel van de in het bestemmingsplan "Schoenmakershoek" en het bestemmingsplan "Eerste partiële herziening bestemmingsplan Schoenmakershoek" gegeven bestemming "Uit te werken woondoeleinden". Deelgebied 1 wordt globaal ontsloten door de Zevenbergseweg, de noordgrens van Schoenmakershoek, de Karmanstraat, de Landmanweg en de perceelsgrens van de bebouwing langs de Lange Brugstraat.
2.4.    Verzoeker stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het uitwerkingsplan en verzoekt om schorsing van het bestreden besluit. Volgens hem is de grondslag aan het uitwerkingsplan komen te vervallen doordat de Afdeling bij uitspraak van 27 april 2005, no.
200407212/1, het besluit inzake de goedkeuring van het bestemmingsplan "Eerste partiële herziening bestemmingsplan Schoenmakershoek" heeft vernietigd.
2.5.    Verweerder acht het uitwerkingsplan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening en heeft hieraan goedkeuring verleend. Hij stelt dat het uitwerkingsplan voldoet aan de uitwerkingsregels en ziet in de ingebrachte zienswijzen geen aanleiding aan enig deel van het uitwerkingsplan goedkeuring te onthouden.
2.6.    Op 22 februari 1999 heeft de gemeenteraad van Etten-Leur het bestemmingsplan "Schoenmakershoek" vastgesteld. Op 28 september 1999 heeft verweerder dat plan gedeeltelijk goedgekeurd. De Afdeling heeft bij uitspraak van 18 mei 2001, no. 199903732/1, het besluit van verweerder vernietigd voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan een deel van het plandeel met de bestemming "Uit te werken woondoeleinden (UW)". Verweerder heeft vervolgens goedkeuring onthouden aan dit plandeel, dat aan de oostzijde deel uitmaakt van het plangebied van het uitwerkingsplan.
Op 9 februari 2004 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan "Eerste partiële herziening bestemmingsplan Schoenmakershoek" vastgesteld. Dit bestemmingsplan voorzag voor het plandeel aan de oostzijde van het plangebied van het uitwerkingsplan opnieuw in de bestemming "Uit te werken woondoeleinden (UW)". Verweerder heeft goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan. De Afdeling heeft bij uitspraak van 27 april 2005, no.
200407212/1, dat besluit van verweerder in zijn geheel vernietigd.
Op 30 november 2004 is het uitwerkingsplan vastgesteld. Dit uitwerkingsplan is opgesteld ingevolge de artikelen 3 en 4 van de planvoorschriften van bestemmingplan "Schoenmakershoek" en het bestemmingsplan "Eerste partiële herziening bestemmingsplan Schoenmakershoek".
2.7.    De Voorzitter merkt vooraf ten aanzien van het stelsel van de WRO het volgende op.
Zoals de Afdeling in de uitspraak van 12 oktober 2004, no. 200403831/2, heeft overwogen, worden uitwerkingsplannen ingevolge artikel 11, zesde lid, van de WRO geacht deel uit te maken van het uit te werken bestemmingsplan. Daaruit volgt dat indien het uit te werken bestemmingsplan als gevolg van een uitspraak van de Afdeling geen rechtskracht meer heeft omdat het besluit tot goedkeuring van dat plan is vernietigd, het uitwerkingsplan dit lot deelt.
Indien nadien het uit te werken bestemmingsplan opnieuw geheel of ten dele wordt goedgekeurd, zijn de uitgewerkte bestemmingen daarin niet opgenomen en mitsdien niet in het besluit inzake de goedkeuring van het bestemmingsplan betrokken. Het uitwerkingsplan dient op grond daarvan opnieuw te worden vastgesteld en goedgekeurd.
2.8.    Voorzover het gaat om de plandelen die aan de oostzijde en de zuidzijde van het plangebied van het uitwerkingsplan liggen, hebben het bestemmingsplan "Schoenmakershoek" als gevolg van de uitspraak van de Afdeling van 18 mei 2001, no. 199903732/1, en de daarop gevolgde onthouding van goedkeuring van verweerder aan het oostelijk plandeel, en het bestemmingsplan "Eerste partiële herziening bestemmingsplan Schoenmakershoek" als gevolg van de uitspraak van de Afdeling van 27 april 2005, no.
200407212/1, geen rechtskracht meer.
Zoals hiervoor is overwogen wordt ingevolge artikel 11, zesde lid, van de WRO een uitwerkingsplan geacht deel uit te maken van het uit te werken bestemmingsplan en deelt dat uitwerkingsplan het lot van het bestemmingsplan. Gelet hierop heeft het uitwerkingsplan in zoverre geen rechtskracht meer.
2.9.    Het verliezen van rechtskracht van het bestemmingsplan "Eerste partiële herziening bestemmingsplan Schoenmakershoek" heeft tevens gevolgen voor de plandelen van het uitwerkingsplan waarvoor het bestemmingsplan "Schoenmakershoek" de basis biedt.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1., van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Schoenmakershoek" zijn de op de plankaart als "Uit te werken woondoeleinden -UW-" aangewezen gronden bestemd voor onder meer woningen en water. Ingevolge artikel 4, lid 4.3., onder 1, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Schoenmakershoek", voorzover hier van belang, moeten burgemeester en wethouders overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 WRO de in lid 4.1. aangegeven doeleinden uitwerken met inachtneming van het bepaalde in lid 4.2.. Ingevolge artikel 4, lid 4.2., van de planvoorschriften van genoemd bestemmingsplan dient het realiseren alsmede het bouwen ten gunste van de in lid 4.1. genoemde doeleinden te geschieden met inachtneming van het bepaalde in de beschrijving in hoofdlijnen als aangegeven in artikel 3. In artikel 3, lid D, onder 5, van de planvoorschriften van genoemd bestemmingsplan staat dat ten aanzien van groen en water de centraal in het plangebied gelegen waterloop wordt gehandhaafd. In het bestemmingsplan "Eerste partiële herziening bestemmingsplan Schoenmakershoek" is laatstgenoemd artikel gewijzigd in die zin dat de centraal in het plangebied gelegen waterloop wordt vergroot tot een retentievijver met een minimale inhoud van 6000 m³ en dat voor de afwatering bovenstrooms aan de noordzijde van het plangebied een nieuwe waterloop wordt aangelegd die aan de oostzijde via een tijdelijke waterloop wordt verbonden met het overig afwateringsstelsel.
In het uitwerkingsplan wordt in zoverre het bestemmingsplan "Eerste partiële herziening bestemmingsplan Schoenmakershoek" gevolgd en wordt de centraal in het plangebied gelegen waterloop niet gehandhaafd. Nu het bestemmingsplan "Eerste partiële herziening bestemmingsplan Schoenmakershoek" geen rechtskracht meer heeft, dient te worden teruggevallen op de wijzigingsregels van het bestemmingsplan "Schoenmakershoek", waarin handhaving van de centraal in het plangebied gelegen waterloop uitdrukkelijk is opgenomen.
Gelet hierop is de Voorzitter van oordeel dat het uitwerkingsplan in zoverre niet meer aan de wijzigingsregels voldoet.
2.10.    Gelet op al het voorgaande is de Voorzitter er voorshands niet van overtuigd dat het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. In verband hiermee acht hij redenen aanwezig de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.11.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 18 januari 2005, no. 1052821/1060832, voorzover het de goedkeuring van de plandelen betreft die zijn aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaarten;
II.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Brabant aan verzoeker onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    gelast dat de provincie Noord-Brabant aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 176,00 (zegge: honderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel    w.g. Van Dorst
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2005
357-445.
kaart 1
kaart 2