ECLI:NL:RVS:2005:AU1093

Raad van State

Datum uitspraak
17 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200410326/1 en 19 andere zaaknummers
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verlenging huurovereenkomst visrecht door de Kamer voor de Binnenvisserij

In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 10 november 2004, waarbij de rechtbank de besluiten van de Kamer voor de Binnenvisserij van 28 november 2003 heeft vernietigd. De Kamer had het verzoek van de vennootschap onder firma (v.o.f.) tot verlenging van de huurovereenkomst voor visrecht op percelen water in de Zuid- en Noordplas van de Noordeinden Geerpolder niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat de Kamer ten onrechte had gehandeld en dat de v.o.f. recht had op verlenging van de huurovereenkomst.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 27 juni 2005, waar de appellanten, vertegenwoordigd door hun advocaat, en de Kamer, vertegenwoordigd door de voorzitter en een ambtenaar, aanwezig waren. De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt dat de vereniging 'Verenigde eigenaren Langeraarse Plassen' niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep, omdat het hoger-beroepschrift niet correct was ingediend. De Afdeling concludeert dat de Kamer terecht had geoordeeld dat de v.o.f. niet als huurder was aangemerkt en dat het verzoek om verlenging van de huurovereenkomst niet-ontvankelijk moest worden verklaard.

De Raad van State vernietigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en verklaart de beroepen van de v.o.f. ongegrond. De besluiten van de Kamer van 15 december 2004, waarbij het verzoek tot verlenging alsnog is toegewezen, worden vernietigd. De Afdeling oordeelt dat de Kamer ten onrechte opnieuw op de bezwaren heeft beslist, en dat de eerdere besluiten van 28 november 2003 in stand blijven. De vereniging krijgt het griffierecht terugbetaald.

Uitspraak

200410326/1, 200500923/1, 200500928/1, 200500931/1, 200500934/1, 200500938/1, 200500940/1, 200500941/1, 200500973/1, 200500975/1, 200500983/1, 200500986/1, 200500987/1, 200500988/1, 200500989/1, 200500990/1, 200500991/1, 200500993/1, 200500994/1 en 200500995/1.
Datum uitspraak: 17 augustus 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
[appellanten], gevestigd en wonend te [plaatsen],
tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 10 november 2004 in de gedingen tussen:
[wederpartij], waarvan de vennoten zijn [vennoten] gevestigd te [plaats]
en
de Kamer voor de Binnenvisserij.
1.    Procesverloop
Bij besluiten van 13 juni 2003 heeft de Kamer voor de Binnenvisserij (hierna: de Kamer) het door [wederpartij] (hierna: de v.o.f.) ingediende verzoek tot verlenging van de op 31 december 2003 aflopende huurovereenkomst met betrekking tot het volledig visrecht op de in die besluiten nader aangeduide percelen water, gelegen in de Zuid- en Noordplas van de Noordeinden Geerpolder, kadastraal bekend gemeente Ter Aar, toegewezen.
Bij besluiten van 28 november 2003 heeft de Kamer de daartegen door appellanten gemaakte bezwaren gegrond verklaard, de besluiten van 13 juni 2003 vernietigd en het verlengingsverzoek van de v.o.f. op de in die besluiten nader aangeduide percelen water, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij de thans aangevallen uitspraken van 10 november 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) de daartegen door de v.o.f. ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten op bezwaar vernietigd en bepaald dat de Kamer, met inachtneming van het in de uitspraken bepaalde, binnen zes weken na verzending daarvan opnieuw op de bezwaren beslist. Van deze - naar inhoud gelijke - uitspraken is die inzake het hoger beroep bij de Afdeling bekend onder no. 200410326/1 aangehecht.
Bij besluiten van 15 december 2004 heeft de Kamer, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, het door de v.o.f. ingediende verzoek tot verlenging van de hiervoor genoemde huurovereenkomsten alsnog toegewezen. Van deze - naar inhoud gelijke - besluiten is die inzake het hoger beroep bij de Afdeling bekend onder no. 200410326/1 aangehecht.
Tegen de uitspraak van de rechtbank is bij brief van 17 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 20 december 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 10 januari 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 8 februari 2005 hebben appellanten een nader stuk ingediend. Dit stuk is aan partijen toegezonden.
Bij brief van 25 maart 2005 heeft de v.o.f., die op de voet van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) als partij is toegelaten, een memorie ingediend.
Bij brieven van 6 april 2005 en 25 april 2005 heeft de Kamer van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juni 2005, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. W.P.M. Mulder, advocaat te Alphen aan den Rijn, de Kamer, vertegenwoordigd door mr. O. van der Heide, voorzitter van de Kamer, en J.S. Poelsma, en de v.o.f., vertegenwoordigd door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, en [vennoot] van de v.o.f., zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ambtshalve overweegt de Afdeling het volgende.
Het hoger-beroepschrift van 17 december 2004 is alleen ingediend door de vereniging "Verenigde eigenaren Langeraarse Plassen" (hierna: de vereniging). Blijkens het aanvullend hoger-beroepschrift van 10 januari 2005 is beoogd het hoger beroep in te stellen mede namens de op het voorblad vermelde leden van de vereniging, tevens eigenaren van de in het geding betrokken percelen water. Nu hiervan uit het hoger-beroepschrift van 17 december 2004 niet blijkt en het aanvullend hoger-beroepschrift buiten de beroepstermijn is ontvangen, zijn de betrokken leden in hoger beroep niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de beroepstermijn.
2.2.    Voorts staat ter beoordeling of de vereniging in de door haar ingestelde hoger beroepen als zijnde belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb kan worden ontvangen.
2.2.1.    Zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen, onder andere bij uitspraak van 21 januari 2004, in zaak no.
200304188/1, moet het bij de belangen van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb gaan om een aan de statutaire doelstelling ontleend collectief belang, dat door een besluit direct wordt of dreigt te worden aangetast, welk belang los kan worden gezien van dat van de individuele leden en waarvan de behartiging de trekken dient te vertonen van behartiging van boven-individuele belangen.
Appellante is een rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging, die zich krachtens artikel 2 van haar statuten ten doel stelt: "het behartigen van de belangen van de leden in de ruimste zin des woords en het instandhouden, verbeteren en herstellen van de natuurwaarden en het milieu, waaronder nadrukkelijk ook zal behoren de visstand in de Langeraarse Plassen."
2.2.2.    De Afdeling is van oordeel dat deze statutaire doelstellingen van de vereniging zijn gericht op de behartiging van een collectief belang dat de behartiging van individuele belangen te boven gaat en dat direct betrokken is bij de door de rechtbank vernietigde besluiten van 28 november 2003. Gelet hierop en op de feitelijke, op het statutaire belang betrokken, werkzaamheden van appellante, valt de vereniging als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb bij voormelde besluiten aan te merken.
2.3.    Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Visserijwet 1963 (hierna: de Visserijwet) moet elke overeenkomst van huur en verhuur van visrecht van enig water, zomede elke overeenkomst tot wijziging of aanvulling van zodanige overeenkomst, schriftelijke worden aangegaan.
In artikel 26, eerste lid, van die wet, voorzover hier van belang, is bepaald dat overeenkomsten, als bedoeld in het vorige artikel, de goedkeuring behoeven van de Kamer.
Ingevolge artikel 33, eerste lid, aanhef en onder a, van de Visserijwet, voorzover hier van belang, wordt een overeenkomst van huur en verhuur van visrecht, voorzover aangegaan voor een periode van zes jaren, van rechtswege verlengd voor een gelijke periode, tenzij de verhuurder uiterlijk acht maanden voor het eind van de lopende overeenkomst aan de huurder schriftelijk te kennen heeft gegeven de overeenkomst van huur en verhuur van het visrecht niet te willen voortzetten.
Ingevolge artikel 33, tweede lid, aanhef en onder b, van de Visserijwet, voorzover hier van belang, kan de huurder de Kamer verzoeken de lopende overeenkomst te verlengen indien de verhuurder hem te kennen heeft gegeven de overeenkomst niet te willen voortzetten.
2.4.    De rechtbank heeft de beslissingen op bezwaar van 28 november 2003, waarbij het verlengingsverzoek van de v.o.f. niet-ontvankelijk is verklaard, vernietigd. Daartoe heeft zij overwogen dat [eigenaren] bij notariële akte van 28 september 1995 een vennootschap onder firma zijn aangegaan, genaamd [v.o.f.], die een huurovereenkomst terzake van visrechten heeft gesloten met het Waterschap De Oude Rijnstromen. Lopende de huurovereenkomst is in februari 1999 een voortzettingsovereenkomst gesloten. De essentie van deze overeenkomst is dat de [eigenaren] hun werkzaamheden voor [v.o.f.] zullen beëindigen en [vennoten] de firma zullen voortzetten per 30 juni 1998. In de overeenkomst is voorts opgenomen dat alle vermogensbestanddelen van de vennootschap en de daaruit voortvloeiende rechten en plichten worden toebedeeld aan de nieuwe vennoten. Gelet op het voorgaande is de [v.o.f.] nimmer beëindigd, maar is deze voortgezet door twee (nieuwe) vennoten, aldus de rechtbank.
Ook constateert de rechtbank dat geen wijziging in de huurovereenkomst heeft plaatsgevonden met de wijziging van de vennoten, omdat de [v.o.f.] huurder is en niet de natuurlijke [persoon]. Naar het oordeel van de rechtbank is de contractspartij bij de huurovereenkomst derhalve niet gewijzigd.
De rechtbank is op deze gronden tot het oordeel gekomen dat de Kamer ten onrechte heeft geweigerd het verlengingsverzoek van de v.o.f. te ontvangen.
2.5.    De vereniging betoogt dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat de [v.o.f.] te [plaats] contractspartij is bij de huurovereenkomst.
2.5.1.    Dit betoog slaagt. Vaststaat dat [eigenaar] vanaf 1992 met goedkeuring van de Kamer het volledig visrecht heeft gekregen in de onderhavige wateren. Voorts staat vast dat [eigenaren] vanaf 1994 een v.o.f. is aangegaan, waarbij hij zijn onderneming (visserijbedrijf) heeft ingebracht. Niet is gebleken dat [eigenaar] de tot op dat moment op zijn eigen naam staande huurovereenkomst ingevolge artikel 25 van de Visserijwet heeft gewijzigd in die zin dat de v.o.f. als huurder werd aangemerkt. Evenmin blijkt uit de huurovereenkomst die is ingegaan op 1 januari 1998 dat deze in de hiervoor bedoelde zin afwijkt van de voorafgaande overeenkomst. Naar het oordeel van de Afdeling kan deze overeenkomst niet anders worden begrepen dan dat [eigenaar] in persoon huurder is. Dit stond ook het waterschap voor ogen, zo blijkt uit een brief van het waterschap aan de Kamer van 22 december 1997, waarin de huurovereenkomst ingaande op 1 januari 1998 tussen [eigenaar] en het waterschap ter goedkeuring aan de Kamer wordt voorgelegd. Anders dan de rechtbank is de Afdeling daarom van oordeel dat de overeenkomst van februari 1999, die hierboven onder overweging 2.4 is vermeld, niet tot gevolg heeft gehad dat de huur van het visrecht van [eigenaar] overging naar de [v.o.f] met als vennoten, [vennoten] In haar besluiten van 28 november 2003 is de Kamer derhalve - zij het op iets andere gronden - terecht tot het oordeel gekomen dat de [v.o.f.] met als vennoten [vennoten] niet als huurster is getreden in de rechten die voor [eigenaar] voortvloeiden uit de op 1 januari 1998 aangegane huurovereenkomst ter zake van de in geding zijnde visrechten en dat haar verzoek om verlenging van die overeenkomst derhalve niet-ontvankelijk moest worden verklaard.
Nu de aangevallen uitspraak reeds op deze grond moet worden vernietigd, komt de Afdeling aan de overige in hoger beroep aangevoerde gronden niet meer toe.
2.6.    Gelet op het voorgaande zijn de hoger beroepen van de eerdergenoemde leden niet-ontvankelijk. De hoger beroepen van de vereniging zijn gegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, de beroepen van de v.o.f. op grond van hetgeen hiervoor is overwogen alsnog ongegrond verklaren.
2.7.    Met de nieuwe beslissingen op bezwaar van 15 december 2004, waarbij de Kamer het door de v.o.f. ingediende verzoek tot verlenging van voormelde huurovereenkomsten alsnog heeft toegewezen, wordt niet aan de bezwaren van de vereniging tegemoetgekomen. De hoger beroepen van de vereniging moeten derhalve, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht worden mede gericht te zijn tegen die besluiten.
2.8.    Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de Kamer, naar thans blijkt, ten onrechte ten tweede male op de door onder meer de vereniging gemaakte bezwaren beslist. Dit betekent dat de van rechtswege gegenereerde beroepen tegen de besluiten van 15 december 2004 reeds daarom gegrond zijn en dat deze besluiten moeten worden vernietigd.
2.9.    Aangezien de besluiten van 28 november 2003 in rechte stand houden, bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep.
2.10.    Een redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt voorts met zich dat - naar analogie van artikel 41, vijfde lid - het griffierecht door de Secretaris van de Raad van State aan de vereniging wordt terugbetaald.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart de hoger beroepen ingesteld door de leden van de vereniging in persoon niet-ontvankelijk;
II.    verklaart de hoger beroepen van de vereniging gegrond;
III.    vernietigt de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 10 november 2004, reg. nrs. 04/542 KRD, 04/550 KRD, 04/528 KRD, 04/539 KRD, 04/543 KRD, 04/533 KRD, 04/549 KRD, 04/540 KRD, 04/545 KRD, 04/548 KRD, 04/535 KRD, 04/546 KRD, 04/541 KRD, 04/530 KRD, 04/538 KRD, 04/547 KRD, 04/534 KRD, 04/532 KRD, 04/529 KRD en 04/544 KRD;
IV.    verklaart de door de v.o.f. bij de rechtbank ingestelde beroepen ongegrond;
V.    verklaart de beroepen tegen de besluiten van de Kamer van 15 december 2004, kenmerken H2003/90/ dossier 6056, H2003/97/ dossier 6057, H2003/99/ dossier 6059, H2003/100/ dossier 6060, H2003/101/ dossier 6061, H2003/102/ dossier 6062, H2003/103/ dossier 6063, H2003/104/ dossier 6064, H2003/106/ dossier 6066, H2003/108/ dossier 6068, H2003/109/ dossier 6069, H2003/110/ dossier 6070, H2003/112/ dossier 6071, H2003/113/ dossier 6072, H2003/114/ dossier 6073, H2003/115/ dossier 6074, H2003/130/ dossier 6079, H2003/155/ dossier 6084, H2003/156/ dossier 6085 en H2003/157/ dossier 6086, gegrond;
VI.    vernietigt deze besluiten;
VII.    bepaalt dat de Secretaris van de Raad van State aan de vereniging het door haar voor de behandeling van de hoger beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 8.180,00 (zegge: achtduizend honderdtachtig euro) terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.F. Egmond, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom    w.g. Egmond
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2005
426.