200408906/1.
Datum uitspraak: 17 augustus 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 03/1662 van de rechtbank Breda van 16 september 2004 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Bij besluit van 10 maart 2003 heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) het verzoek van [verzoeker] om de huurprijs van de woning aan de [locatie] te verhogen, afgewezen.
Bij besluit van 24 juni 2003 heeft de Minister het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 september 2004, verzonden op 21 september 2004, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de Minister een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 1 november 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 20 december 2004 heeft [verzoeker] een reactie ingediend.
Bij brief van 24 december 2004 heeft de Minister van antwoord gediend.
Bij brief van 3 juni 2005 heeft [verzoeker] een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2005, waar [gemachtigden] van appellante, vertegenwoordigd door mr. J.R.M.M. Serraris, advocaat te Raamsdonkveer, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. M.G. van Rosmalen, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen. Voorts is daar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. J.P.M. Sio, advocaat te Breda, verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, voorzover thans van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling hoger beroep instellen tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Awb.
2.2. Anders dan [verzoeker] in zijn reactie betoogt, is er geen aanleiding om het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Appellante is belanghebbende bij de vernietiging van het in bezwaar gehandhaafde besluit van 10 maart 2003, nu zij als huurder een rechtstreeks belang heeft bij een besluit omtrent de door haar te betalen huurprijs.
Het bepaalde in artikel 6:13 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb kan appellante niet worden tegengeworpen. Dat appellante, zoals [verzoeker] stelt, eerder van het bij de rechtbank bestreden besluit op de hoogte was, wat daar ook van zij, maakt niet dat appellante redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt of beroep te hebben ingesteld. Pas door de overwegingen van de rechtbank in de aangevallen uitspraak waarbij het in bezwaar gehandhaafde afwijzingsbesluit is vernietigd, is appellante in een nadeliger positie komen te verkeren, die slechts door het aanwenden van rechtsmiddelen ongedaan gemaakt kan worden.
2.3. Ingevolge artikel 8:26, eerste lid, van de Awb, kan de rechtbank tot de sluiting van het onderzoek ter zitting ambtshalve, op verzoek van een partij of op hun eigen verzoek, belanghebbenden in de gelegenheid stellen als partij aan het geding deel te nemen.
2.4. Appellante betoogt dat de rechtbank haar ten onrechte niet als belanghebbende op de voet van artikel 8:26 van de Awb heeft gehoord.
2.4.1. Dit betoog slaagt. Het belang van appellante als huurder is tegengesteld aan dat van de verhuurder [verzoeker]. Immers, de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van het verzoek om verhoging van de huurprijs strookt met haar wens. Het door [verzoeker] bij de rechtbank ingestelde beroep kon ertoe leiden, zoals ook in casu is gebeurd, dat de in bezwaar gehandhaafde afwijzing wordt vernietigd. De rechtbank heeft overwogen dat de in het besluit van 24 juni 2003 gebezigde motivering dat de huurprijs destijds weloverwogen tot stand is gekomen, niet deugdelijk is, omdat [verzoeker] daarmee noodgedwongen onder dreigementen van de zijde van appellante heeft moeten instemmen. Uit de stukken blijkt verder dat sprake is van een problematische verhouding tussen appellante en [verzoeker].
Gelet op het voorgaande diende appellante dan ook in de gelegenheid te worden gesteld haar lezing van de feiten te geven en haar belang bij de instandhouding van het afwijzende besluit bij de rechter naar voren te brengen.
2.5. Appellante beoogt voorts kennelijk te betogen dat de Minister haar ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord.
2.5.1. Omdat de Minister het door [verzoeker] tegen de afwijzing van het verzoek om verhoging van de huurprijs gemaakte bezwaar ongegrond heeft verklaard, is appellante, voorzover sprake is van een schending van de hoorplicht in bezwaar, niet in haar belangen geschaad. Het betoog van appellante kan derhalve in dit hoger beroep buiten beschouwing gelaten worden.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugwijzen.
2.7. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 16 september 2004, 03/1662;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten vast op € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Van Meurs-Heuvel
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2005