ECLI:NL:RVS:2005:AU0763

Raad van State

Datum uitspraak
10 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200409132/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor schietinrichting en geluidshinder

In deze zaak gaat het om de vergunningverlening voor een schietinrichting aan de 'Schutterij Sint-Jan' op het perceel Kromboschweg 1 te Grubbenvorst, verleend door het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas op 28 september 2004. Dit besluit werd op 11 oktober 2004 ter inzage gelegd. Appellanten hebben op 10 november 2004 beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij zich zorgen maken over geluidhinder door de schietactiviteiten. De Raad van State heeft de zaak op 21 juli 2005 behandeld, waarbij zowel appellanten als de verweerder en vergunninghoudster aanwezig waren.

De Raad overweegt dat de Wet milieubeheer bepalingen bevat die de vergunningverlening reguleren, met name in verband met de bescherming van het milieu. De appellanten hebben aangevoerd dat de aan de vergunning verbonden geluidgrenswaarden te ruim zijn en dat er sinds 1999 klachten over geluidhinder zijn geweest. De verweerder heeft echter gesteld dat de vergunning kan worden verleend op basis van de circulaire Traditioneel schieten, die afwijkingen van de aanbevolen grenswaarden mogelijk maakt.

De Raad van State concludeert dat de opgelegde grenswaarden voor geluid de aanbevolen waarden in de circulaire Schietlawaai overschrijden en dat de omstandigheden waaronder kan worden afgeweken niet van toepassing zijn. Hierdoor is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd en in strijd met de Algemene wet bestuursrecht. De Raad verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond en vernietigt het besluit van de gemeente, waarbij verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van de appellanten.

Uitspraak

200409132/1.
Datum uitspraak: 10 augustus 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2004 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan "Schutterij Sint-Jan" een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een schietinrichting op het perceel Kromboschweg 1 te Grubbenvorst, kadastraal bekend gemeente Horst aan de Maas, sectie L, nummer 521. Dit besluit is op 11 oktober 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 9 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 10 november 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 15 april 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 19 april 2005. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juli 2005, waar appellanten in persoon en bijgestaan door mr. R.A.M. Verkoijen, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. D.P.M. Ploum en drs. L.J.M. Selen, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door J.H.C. Relouw en L.P.A. Claassens, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 24 juni 2002, Stb. 54) en de Aanpassingswet uniforme voorbereidingsprocedure Awb (wet van 26 mei 2005, Stb. 282) in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
2.2.    Ter zitting hebben appellanten de beroepsgrond dat het schieten op de vogel niet is aangevraagd, ingetrokken.
2.3.    Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:
a.    degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;
b.    de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;
c.    degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;
d.    belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
Appellanten hebben de grond inzake voorschrift 2.40 niet als bedenking tegen het ontwerp van het besluit ingebracht. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan appellanten redelijkerwijs niet kan worden verweten op dit punt geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is.
2.4.    Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden aan een vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voorzover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Hieruit volgt dat de vergunning moet worden geweigerd, indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de artikelen 8.10, eerste lid, en 8.11 van de Wet milieubeheer komt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid toe, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen voortvloeit uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.
Ingevolge artikel 8.4, derde lid, van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag bij de verlening van een revisievergunning de rechten die de vergunninghouder aan de eerder verleende vergunning ontleende, niet wijzigen anders dan mogelijk zou zijn met toepassing van afdeling 8.1.2 van de wet.
2.5.    Appellanten vrezen geluidhinder als gevolg van de schietactiviteiten binnen de inrichting. Zij menen dat de aan de vergunning verbonden geluidgrenswaarden te ruim zijn. Volgens appellanten heeft verweerder bij het stellen ervan ten onrechte rekening gehouden met de wijze waarop de inrichting al jaren in werking is, terwijl dit in strijd was met de geldende vergunningen.
2.5.1.    Verweerder bestrijdt dat sprake is van ernstige geluidhinder. Bij de beoordeling van de aanvraag heeft hij de circulaire Traditioneel schieten, waarin wordt verwezen naar de circulaire Schietlawaai, als uitgangspunt gehanteerd. Verweerder wijst er op dat de circulaire Traditioneel schieten de mogelijkheid biedt af te wijken van de in de circulaire Schietlawaai aanbevolen grenswaarden. Bij het stellen van grenswaarden heeft verweerder in aanmerking genomen dat de inrichting al sinds 1974 op de huidige locatie is gevestigd. Hij is uitgegaan van de wijze waarop de inrichting de afgelopen 20 jaar feitelijk in gebruik is.
2.5.2.    Om geluidhinder als gevolg van de schietactiviteiten te voorkomen dan wel in voldoende mate te beperken heeft verweerder de voorschriften 3.1 tot en met 3.6 aan de vergunning verbonden.
In voorschrift 3.1 zijn voor verschillende immissiepunten grenswaarden opgelegd voor het geluidniveau van een enkelvoudige knal (Lknal). Deze grenswaarden variëren, afhankelijk van het immissiepunt, voor de dagperiode op 1,5 meter van 53 tot 73 dB(A), voor de avondperiode op 5 meter van 60 tot 75 dB(A).
In voorschrift 3.2 zijn voor verschillende immissiepunten grenswaarden opgelegd voor het Rating Sound Level (Lr), zijnde het berekende geluidniveau op grond van het aantal knallen dat in een bepaalde periode wordt geproduceerd. Deze grenswaarden variëren, afhankelijk van het immissiepunt, voor de dagperiode op 1,5 meter van 39 tot 58 dB(A), voor de avondperiode op 5 meter van 46 tot 61 dB(A).
2.5.3.    In de circulaire Schietlawaai, waarnaar wordt verwezen in de circulaire Traditioneel schieten, worden voor een gebied met verspreide bebouwing, zoals hier het geval is, bij waarden voor het referentieniveau van het omgevingsgeluid van 45 en 40 dB(A) voor respectievelijk de dag- en avondperiode de volgende grenswaarden aanbevolen, te weten voor het geluidniveau van een enkelvoudige knal (Lknal) 72,5 en 70 dB(A) voor respectievelijk de dag- en avondperiode en voor het Rating Sound Level (Lr) 45 en 40 dB(A) voor respectievelijk de dag- en avondperiode.
Voor activiteiten die meer dan twaalf maal per jaar voorkomen kan volgens de circulaire Traditioneel schieten onder omstandigheden van de grenswaarden in de Circulaire schietlawaai gemotiveerd worden afgeweken. Blijkens de circulaire Traditioneel schieten wordt gedacht aan de volgende omstandigheden:
- er zijn in de afgelopen 10 jaar geen klachten over geluidhinder ten gevolge van de schietactiviteiten opgetreden;
- de geluidbelasting neemt ten gevolge van een vergunningplichtige wijziging (bijvoorbeeld het plaatsen van een kogelvanger) niet essentieel toe; als zodanig wordt gedacht aan een toename van maximaal 3 dB(A);
- de vigerende activiteiten nemen niet in omvang toe;
- de activiteit vindt niet plaats in of nabij een stiltegebied zoals opgenomen in de provinciale milieuverordening.
2.5.4.    Onbestreden is dat de inrichting in de jaren voorafgaande aan het nemen van het bestreden besluit niet in overeenstemming met de geldende vergunningen in werking was en dat bij het bestreden besluit een verruiming van de activiteiten wordt vergund ten opzichte van de voormalig vergunde situatie. De Afdeling stelt in verband hiermee voorop dat om de omvang van de bestaande rechten te bepalen, gelet op artikel 8.4, derde lid, van de Wet milieubeheer, de eerder vergunde situatie bepalend is en niet de feitelijk bestaande situatie die niet in overeenstemming is met de vergunning.
De Afdeling overweegt dat de in de voorschriften 3.1 en 3.2 neergelegde grenswaarden de aanbevolen waarden in de circulaire Schietlawaai overschrijden. Met name de grenswaarden voor het Rating Sound Level zijn veel hoger dan de aanbevolen waarden. Voorts is uit de stukken en ter zitting gebleken dat de in de circulaire Traditioneel schieten genoemde omstandigheden waaronder kan worden afgeweken, zich voor een belangrijk deel in het onderhavige geval niet voordoen. Zo zijn er sinds 1999 wel klachten geweest over geluidhinder ten gevolge van de schietactiviteiten en nemen de schietactiviteiten ook toe ten opzichte van de voormalig vergunde situatie. Door niettemin in de voorschriften grenswaarden op te nemen die de aanbevolen waarden in de circulaire Schietlawaai fors overschrijden, wijkt verweerder in betekenende mate af van het door hem gekozen beoordelingskader. Gelet hierop is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht niet deugdelijk gemotiveerd.
2.6.    Nu de geluidaspecten van essentieel belang zijn voor de beantwoording van de vraag of de vergunning zoals deze is aangevraagd kan worden verleend, dient het beroep, voorzover ontvankelijk, gegrond te worden verklaard en behoort het gehele besluit te worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven in verband hiermee geen bespreking meer.
2.7.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep niet-ontvankelijk voorzover het betreft het aan het bestreden besluit verbonden voorschrift 2.40;
II.    verklaart het beroep voor het overige gegrond;
III.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas van 28 september 2004;
IV.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 698,63 (zegge: zeshonderdachtennegentig euro drieënzestig), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Horst aan de Maas aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V.    gelast dat de gemeente Horst aan de Maas aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 (zegge: honderdzesendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. Ch.W. Mouton en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.G. van Dam, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen    w.g. Van Dam
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2005
441.