ECLI:NL:RVS:2005:AU0762

Raad van State

Datum uitspraak
10 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200409180/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vrijstelling en bouwvergunning voor uitbreiding recreatiewoning in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Skarsterlân op 15 april 2003 geweigerd om vrijstelling te verlenen op basis van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en om een bouwvergunning te verlenen voor de uitbreiding van een recreatiewoning. Het perceel is kadastraal bekend in de gemeente [plaats] en de uitbreiding betreft een vergroting van de oppervlakte van het hoofdgebouw met 83,4 m2. De rechtbank Leeuwarden heeft op 5 oktober 2004 het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant hoger beroep heeft ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft op 10 augustus 2005 uitspraak gedaan. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan "De Woudfennen", dat de bestemming "Zomerhuizen klasse B" heeft. De Afdeling concludeerde dat het college terecht geen vrijstelling heeft verleend, omdat de uitbreiding van de recreatiewoning buiten het op de kaart aangegeven bebouwingsvlak is geprojecteerd. Appellant betoogde dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte geen vrijstelling heeft verleend, maar de Raad van State oordeelde dat de WRO niet van toepassing is op uitbreidingen van recreatiewoningen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van de gronden. De Afdeling oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van bestemmingsplannen en de voorwaarden waaronder vrijstellingen kunnen worden verleend, vooral in het kader van recreatiewoningen.

Uitspraak

200409180/1.
Datum uitspraak: 10 augustus 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 04/339 WRO van de rechtbank Leeuwarden van 5 oktober 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Skarsterlân.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 15 april 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Skarsterlân (hierna: het college) geweigerd aan appellant vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) en bouwvergunning te verlenen voor het uitbreiden van de recreatiewoning op het perceel kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nr. […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 12 februari 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard voorzover het betrof de strijd met het rechtszekerheids- en motiveringsbeginsel, doordat het beleid betreffende uitbreiding van recreatiewoningen op De Woudfennen, waarop het college zich beroept, niet was gepubliceerd, het besluit van 15 april 2003 in zoverre herroepen, het bezwaar ongegrond verklaard, voorzover het betreft de gewekte verwachtingen, waardoor er een rooskleurig beeld zou zijn ontstaan voor [appellant] over de kans op succes in de vrijstellingsprocedure, opnieuw geweigerd vrijstelling en bouwvergunning te verlenen, onder aanvulling van de motivering.
Bij uitspraak van 5 oktober 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 10 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 11 november 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 17 december 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juni 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. E. Wiarda, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door C.L. de Hoop-Dijkstra en I. Buurstra, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het bouwplan betreft de uitbreiding van een recreatiewoning, waarbij de oppervlakte van het hoofdgebouw, die 104,25 m2 bedraagt, met 83,4 m2 wordt vergroot.
2.2.    Ingevolge het bestemmingsplan "De Woudfennen" geldt ter plaatse de bestemming "Zomerhuizen klasse B".
Ingevolge artikel 5, onderdeel B, sub 2, van de planvoorschriften, mogen de hoofdgebouwen uitsluitend binnen de als zodanig op de kaart aangegeven bebouwingsvlakken worden gebouwd.
2.3.    Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan omdat het is geprojecteerd buiten het op de kaart voor het perceel aangegeven bebouwingsvlak.
2.4.    Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte geen vrijstelling heeft verleend op grond van artikel 19, derde lid van de WRO.
Ingevolge dat artikel, gelezen in samenhang met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1 en 2, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: het Bro) kan het college vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan voor een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woongebouw in of buiten de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft, waarbij voor het bouwen buiten de bebouwde kom tevens aan de onder a tot en met c van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2 gestelde eisen moet zijn voldaan.
Het betoog van appellant faalt. In aansluiting bij de uitspraak van de Afdeling van 19 november 2003 in zaak no.
200301970/1, BR 2004, 591 en Gst 7223, 20) moet, gelet op het onderscheid dat in het kader van de WRO en de Woningwet wordt gemaakt tussen permanent bewoonde woningen en recreatiewoningen, worden geconcludeerd dat met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1 en 2 van het Bro, waar sprake is van woongebouwen, niet is beoogd artikel
19, derde lid, van de WRO van toepassing te doen zijn op uitbreidingen van en bijgebouwen bij recreatiewoningen. Deze bepaling kan daarom niet worden aangewend voor het verlenen van vrijstelling voor een uitbreiding van of een bijgebouw bij een recreatiewoning.
De rechtbank is, zij het op andere gronden, tot de juiste conclusie gekomen dat het college terecht heeft geweigerd vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO te verlenen.
Voorts heeft het college terecht geen ruimte gezien om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO te verlenen, omdat het bouwplan, naar niet is bestreden, in strijd is met het provinciale beleid.
Aan hetgeen appellant heeft aangevoerd met betrekking tot de te verrichten belangenafweging, zoals een beroep op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel wordt, gelet op het vorenstaande, niet meer toegekomen.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet, met verbetering van de gronden waarop zij rust, worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Schortinghuis
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2005
66-422.