ECLI:NL:RVS:2005:AU0734

Raad van State

Datum uitspraak
10 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200500158/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • J. de Koning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering standplaatsvergunning na overlijden vergunninghouder

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die het bezwaar tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Stein om de standplaatsvergunning van de overleden vader van [appellante sub 1] op haar naam over te schrijven, ongegrond heeft verklaard. Het college had op 5 december 2003 het verzoek van [appellante sub 1] om de vergunning over te schrijven afgewezen. De rechtbank bevestigde deze beslissing op 30 november 2004, waarna appellanten hoger beroep instelden bij de Raad van State. De zaak werd behandeld op 30 juni 2005, waarbij beide appellanten in persoon verschenen, bijgestaan door hun juridisch adviseur, en het college vertegenwoordigd werd door ambtenaren van de gemeente Stein.

De Raad van State oordeelde dat [appellant sub 2], de ex-echtgenoot van [appellante sub 1], geen rechtstreeks belang had bij de vergunning, aangezien zijn belang afgeleid was van dat van [appellante sub 1]. De rechtbank had terecht geoordeeld dat [appellante sub 1] niet kon worden aangemerkt als 'meewerkend kind' in de zin van de Marktverordening, omdat zij niet aannemelijk had gemaakt dat zij regelmatig op de standplaats aanwezig was en bijdroeg aan de bedrijfsvoering van haar vader. De Raad van State concludeerde dat de rechtbank de weigering van de vergunning terecht had bevestigd, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak bevestigt de noodzaak voor belanghebbenden om hun betrokkenheid bij een besluit aan te tonen, en dat de voorwaarden voor het verkrijgen van een vergunning strikt moeten worden nageleefd. De Raad van State benadrukt dat vertrouwen in een vergunningverlening niet kan worden afgeleid uit onduidelijke afspraken of stilzwijgende acceptatie van vervangingen tijdens ziekte.

Uitspraak

200500158/1.
Datum uitspraak: 10 augustus 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellante sub 1]
2. [appellant sub 2],
beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/760 GEMWT ZWA van de rechtbank Maastricht van 30 november 2004 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Stein.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 5 december 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Stein (hierna: het college) het op 28 juli 2003 ingediende verzoek van [appellante sub 1] om de standplaatsvergunning die op naam stond van haar op 28 juni 2003 overleden [vader] op haar naam over te schrijven, afgewezen.
Bij besluit van 30 maart 2004 heeft het college het daartegen door beide appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 november 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door beide appellanten gezamenlijk ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 6 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 7 januari 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 februari 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 1 maart 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juni 2005, waar beide appellanten in persoon, bijgestaan door mr. L. Bolier, juridisch adviseur, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J.H. Thomas, R.J.G.G. Schijns en S.J.M. Rovers, allen in dienst van de gemeente Stein, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het door het college in de memorie van antwoord gestelde ten aanzien van de niet-ontvankelijkheid van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] in hoger beroep vanwege het niet-tijdig indienen van een machtiging voor het optreden van hun juridisch adviseur mr. L. Bolier, heeft het college naar aanleiding van het verhandelde ter zitting bij die gelegenheid teruggenomen.
2.2.    Voor de van belang zijnde bepalingen in de Marktverordening gemeente Stein 1994 die ten tijde van belang gold, (hierna: de verordening) wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
2.3.    Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.4.    De rechtbank heeft ten aanzien van [appellant sub 2] met juistheid overwogen dat deze appellant, de ex-echtgenoot van [appellante sub 1], slechts een afgeleid belang heeft bij de door het college gehandhaafde en in beroep bestreden besluit tot weigering om de vergunning op naam van [appellante sub 1] over te schrijven. Noch het belang van [appellant sub 2] voor zover dat ziet op het als vishandelaar krachtens overeenkomst blijvend kunnen leveren van vis aan de door [appellante sub 1] te exploiteren marktkraam (viskraam), noch het feit dat hij en [appellante sub 1] in de toekomst de viskraam wensen over te dragen aan hun beider zoon, evenmin als het verrichten van hand- en spandiensten in het kader van de exploitatie door [appellante sub 1] van de viskraam, maakt hem tot rechtstreeks belanghebbende bij het besluit tot weigering van de overschrijving. De rechtbank heeft derhalve het standpunt van het college dat het bezwaar van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk is, terecht en op goede gronden bevestigd.
2.5.    Wat betreft het hoger beroep van [appellante sub 1] is uitsluitend de vraag aan de orde of [appellante sub 1] die in verband met het overlijden van haar vader, [vergunninghouder], voor de overschrijving van diens vergunning op haar naam, een beroep heeft gedaan op artikel 32 van de Marktverordening, als meewerkend kind als bedoeld in dat artikel kan worden aangemerkt.
2.5.1.    De rechtbank heeft, met name ook gelet op artikel 19, eerste lid, van de verordening, terecht geoordeeld dat het begrip "een van de meewerkende kinderen" zoals geformuleerd in artikel 32, eerste lid, van de verordening aldus dient te worden uitgelegd dat het betreffende kind regelmatig fysiek aanwezig moet zijn (geweest) op de standplaats en aldaar zijn bijdrage heeft geleverd aan de bedrijfsvoering van de standplaatshouder (vergunninghouder).
2.6.    [appellante sub 1] betoogt dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, zij al geruime tijd vóór het overlijden van haar vader op 28 juni 2003 daadwerkelijk meewerkte in het bedrijf van haar vader voor een substantieel deel door de standplaats daadwerkelijk namens haar vader in te nemen.
Daarnaast betoogt zij dat de standplaatsvergunning op grond van gewekt vertrouwen aan haar behoorde te worden overgedragen.
In dit verband heeft zij aangevoerd dat omstreeks 1992, toen haar vader ernstig ziek werd, met de marktmeester afspraken zijn gemaakt inhoudend dat zij en/of [appellant sub 2] tijdens de ziekte van haar vader diens standplaats konden innemen en dat, als haar vader blijvend niet meer in staat zou zijn zelfstandig plaats in te nemen, aan haar de vergunning zou worden verleend.
2.6.1.    Het betoog slaagt niet.
Dat [appellante sub 1] in de jaren voorafgaand aan het overlijden van haar vader regelmatig in persoon op de standplaats aanwezig is geweest is door haar niet aannemelijk gemaakt. De [marktmeester] die al ruim 20 jaren deze functie vervult, heeft blijkens het daarvoor opgemaakte verslag, bij de hoorzitting van de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften verklaard dat hij, hoewel hij elke woensdagmiddag wanneer de markt te Stein plaatsvindt, gedurende 2 à 3 uren aldaar aanwezig is, tijdens de ziekte van [vergunninghouder] slechts [appellant sub 2] dan wel personeel van [appellant sub 2] op diens standplaats heeft gezien. Gegevens zoals bijvoorbeeld getuigenverklaringen, waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat [appellante sub 1] desondanks in die periode regelmatig op de standplaats aanwezig zou zijn geweest, zijn door haar niet overgelegd. Evenmin heeft [appellante sub 1] de door haar gestelde afspraak omtrent de vergunningverlening aannemelijk weten te maken. De marktmeester heeft de afspraak blijkens het eerdergenoemde verslag ontkend en verklaard dat slechts stilzwijgend is geaccepteerd dat [vergunninghouder] tijdens diens ziekte door [appellant sub 2] en/of personeel van [appellant sub 2] werd vervangen. Daaraan kan niet het rechtens te honoreren vertrouwen worden ontleend dat na het overlijden van [vergunninghouder] de vergunning aan [appellante sub 1] zou worden verleend.
2.7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. De Koning
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2005
221.