200500992/1.
Datum uitspraak: 3 augustus 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting "Stichting Singelgebied Utrecht" en het comité "Comité Behoud Lucasbolwerk", gevestigd te Utrecht,
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 13 december 2004 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Utrecht.
Bij brief van 30 december 2003 hebben appellanten te kennen gegeven dat zij voornemens zijn een initiatief te nemen voor het houden van een referendum over het voorgenomen raadsbesluit van 8 januari 2004 met betrekking tot de realisering van een parkeergarage in het park Lucasbolwerk (hierna: het Lucasbolwerk).
Bij besluit van 5 februari 2004 heeft de raad van de gemeente Utrecht (hierna: de gemeenteraad) overeenkomstig het daartoe strekkende advies van de referendumcommissie besloten dat met betrekking tot het te nemen besluit geen referendum kan worden gehouden.
Bij besluit van 14 oktober 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft de gemeenteraad het daartegen door het Comité Behoud Lucasbolwerk (hierna: het comité) gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en de bezwaren van (onder meer) de Stichting Singelgebied Utrecht (hierna: de stichting) ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 december 2004, verzonden op 23 december 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 28 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 31 januari 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 14 maart 2005 heeft de raad van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 mei 2005, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. H.A. Sarolea, advocaat te Amsterdam, bijgestaan door [gemachtigden], en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door C.M. Mulder, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hieraan: de Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van die wet wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen tevens beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.2. Het comité heeft aangevoerd dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het ten onrechte niet is aangemerkt als belanghebbende. Het heeft daartoe betoogd dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het comité wel rechtspersoonlijkheid bezit, omdat het om een informele vereniging gaat, die is opgericht in 2002 door omwonenden van het Lucasbolwerk en waarvan de statuten op 12 februari 2005 zijn vastgelegd.
2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 25 juni 2003 in de zaak no.
200202381/1volgt uit artikel 1:2, derde lid, van de Awb dat voor het opkomen in rechte ter behartiging van algemene en collectieve belangen de eis van rechtspersoonlijkheid geldt om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt. Bij het antwoord op de vraag of dat het geval is, dienen de overgelegde statuten zoals opgenomen in de notariële akte, gelet op de datum van vaststelling daarvan buiten beschouwing te blijven. Het belang moet immers bestaan binnen de bezwaartermijn.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat eind 2001 door een aantal omwonenden van het Lucasbolwerk is besloten tot de oprichting van een informele vereniging ter behartiging van het collectieve belang om het Lucasbolwerk te behouden en daartoe de plannen van de gemeente voor het realiseren van een parkeergarage ter plaatse van dit park te bestrijden. Vanaf eind 2001 kwam men met enige regelmaat bijeen om daarover te vergaderen en in de loop van 2002 kwam er steeds meer structuur in de organisatie. Het aantal personen dat zich als lid aansloot nam toe en een vaste groep vormde het bestuur. In correspondentie met derden, waaronder de gemeente, is het comité naar buiten toe opgetreden onder de naam "Comité Behoud Lucasbolwerk". Gelet op een en ander is genoegzaam aangetoond dat het comité als informele vereniging reeds was opgericht ten tijde van het nemen van het primaire besluit en dat er toen ook reeds sprake was van een organisatorisch verband met een bestuur en leden, terwijl het te behartigen belang vastlag in een duidelijke doeleindenomschrijving, gericht op het voorkomen van een parkeergarage in/onder het Lucasbolwerk. Op kenbare wijze werd door het comité zelfstandig aan het rechtsverkeer deelgenomen en was het als hoedster van het beschreven collectief belang bij de gemeente bekend. Nu voorts voldoende is komen vast te staan dat door het comité ook daadwerkelijk activiteiten zijn ontplooid, gericht op de behartiging van dit collectieve belang, dient het comité als belanghebbende te worden aangemerkt. De voorzieningenrechter heeft dit niet onderkend.
2.4. In artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening is bepaald dat onder een referendum wordt verstaan: een volksstemming over een voorgenomen besluit van de gemeenteraad.
In artikel 1, aanhef en onder c, van de Verordening is bepaald dat onder een voorgenomen besluit wordt verstaan: een beslissing van de raad waarin het voornemen kenbaar wordt gemaakt om een besluit te nemen overeenkomstig een bij die beslissing gevoegd ontwerpbesluit.
In artikel 5, tweede lid, aanhef en onder l, van de Verordening is bepaald dat geen referendum wordt gehouden over beslissingen die naar het oordeel van de raad hun grondslag vinden in een eerder genomen beslissing waarover een referendum is gehouden of kon worden gehouden.
In artikel 7, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat kiezers inzake een door de raad te nemen besluit te kennen kunnen geven dat zij voornemens zijn een initiatief te nemen voor het houden van een referendum. In artikel 7, tweede lid, van de Verordening is bepaald dat de kennisgeving tenminste zeven dagen voor de vergadering van de raad waarvoor het te nemen besluit is geagendeerd, bij het college van burgemeester en wethouders wordt gedaan.
In het tweede lid van artikel 8 van de Verordening is bepaald dat de raad binnen zes weken - eenmaal te verlengen met ten hoogste vier
weken - na ontvangst van de kennisgeving door het college beslist of over het te nemen besluit een referendum kan worden gehouden.
Artikel 9, eerste lid, van de Verordening bepaalt vervolgens dat binnen drie weken na de in het tweede lid van artikel 8 genoemde termijn bij burgemeester en wethouders een inleidend verzoek kan worden ingediend om een referendum te houden.
2.5. De Afdeling stelt voorop dat de voorzieningenrechter terecht en op juiste gronden heeft geoordeeld dat het door appellanten gestelde gebrek aan het primaire besluit van 5 februari 2004, te weten dat de Referendumcommissie nog niet was benoemd, wat daar ook van zij, geen doel treft, nu vaststaat dat dit gebrek ten tijde van het nemen van het bestreden besluit in ieder geval was hersteld. Hetgeen in dat verband door appellanten in hoger beroep opnieuw is betoogd, faalt.
2.6. Bij het bestreden besluit heeft de gemeenteraad zijn beslissing gehandhaafd, dat, gelet op het bepaalde in artikel 5, tweede lid, aanhef en onder l, van de Verordening, over het voorgenomen raadsbesluit van 8 januari 2004 met betrekking tot de realisering van een parkeergarage in het Lucasbolwerk geen referendum kon worden gehouden. De gemeenteraad heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat uit het raadsbesluit (onder 2) van 7 februari 2002, jaargang 2002, nr 26, blijkt dat in die raadsvergadering al is ingestemd met de realisering van een parkeergarage in het Lucasbolwerk en dat het voorgenomen raadsbesluit van 8 januari 2004 zijn grondslag vindt in dat besluit. Het raadsbesluit van 7 februari 2002 was al referendabel en belanghebbenden hadden destijds om een referendum moeten verzoeken, aldus de gemeenteraad.
2.7. De gemeenteraad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het voorgenomen besluit van 8 januari 2004 zijn grondslag vindt in het raadsbesluit van 7 februari 2002, waarbij al was ingestemd met de realisering van een parkeergarage onder het Lucasbolwerk en dat het (voorgenomen) raadsbesluit van 7 februari 2002 een referendabel besluit was. Het betoog van appellanten dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat zij het eerdere besluit van 7 februari 2002 niet konden kennen en hen dus de mogelijkheid is onthouden daarover een referendum te houden, zodat hen die mogelijkheid thans moet worden geboden, faalt. Vast staat dat appellanten eerst op 30 december 2003 een kennisgeving van het voornemen tot het houden van een referendum hebben ingediend, en derhalve (ver) buiten de daarvoor in artikel 7 van de Verordening gestelde termijn van tenminste zeven dagen voor de raadsvergadering van 7 februari 2002 waarop het te nemen besluit was geagendeerd. Daargelaten de vraag of het verwijtbaar is dat appellanten niet aan die termijn hebben voldaan, moet worden geoordeeld dat een redelijke toepassing van artikel 7 en artikel 5, tweede lid, onder l, van de Verordening met zich brengt dat betrokkenen in ieder geval nadat zij op de hoogte hadden kunnen zijn van het desbetreffende raadsbesluit zo spoedig mogelijk alsnog de kennisgeving moesten doen dat zij voornemens waren een initiatief te nemen voor het houden van een referendum aangaande dat raadsbesluit. Een andere opvatting zou er immers toe leiden, dat appellanten ondanks bekendheid met een eerder referendabel besluit maanden c.q. jaren later ondanks voortschrijdende besluitvorming terzake alsnog een referendum kunnen doen organiseren. Vast staat dat omwonenden op 4 maart 2003 in de gelegenheid zijn gesteld om te reageren op het voorlopig ontwerp van het ondergrondse gedeelte van de parkeergarage en het fietsentransferium in het Lucasbolwerk. Gelet hierop moeten appellanten worden geacht in ieder geval vanaf die datum bekend te zijn geweest met het raadsbesluit van 7 februari 2002. De kennisgeving van het voornemen tot het houden van een referendum is niet zo spoedig mogelijk na 4 maart 2003 ingediend. Gelet op het vorenstaande kan niet met vrucht staande worden gehouden dat de gemeenteraad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat artikel 5, tweede lid, aanhef en onder l, van de Verordening in de weg stond aan het houden van een referendum met betrekking tot het voorgenomen besluit van 8 januari 2004.
2.8. Het voorgaande leidt tot de volgende slotsom. Het hoger beroep van het comité is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover het door het comité ingestelde beroep tegen het niet-ontvankelijk verklaren van zijn bezwaar ongegrond is verklaard. De Afdeling zal voorts doen hetgeen de voorzieningenrechter had behoren te doen door het beroep van het comité in zoverre alsnog gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen.
2.9. De gemeenteraad dient op navolgende wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van het Comité Behoud Lucasbolwerk gegrond;
II. verklaart het hoger beroep van de Stichting Singelgebied Utrecht ongegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 13 december 2004, voor zover het beroep van het Comité Behoud Lucasbolwerk ongegrond is verklaard;
IV. verklaart het bij de rechtbank Utrecht ingestelde beroep van het Comité Behoud Lucasbolwerk gegrond, voor zover het door het Comité Behoud Lucasbolwerk ingestelde beroep tegen het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar van het Comité Behoud Lucasbolwerk ongegrond is verklaard;
V. vernietigt het besluit van de gemeenteraad van 14 oktober 2004, voor zover het door het Comité Behoud Lucasbolwerk gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard;
VI. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VII. veroordeelt de gemeenteraad van Utrecht in de door het Comité Behoud Lucasbolwerk in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,-- geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Utrecht aan genoemd comité onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VIII. gelast dat de gemeente Utrecht aan het Comité Behoud Lucasbolwerk het door hem voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 682,-- vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. C.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2005