ECLI:NL:RVS:2005:AU0142

Raad van State

Datum uitspraak
27 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200410602/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhavend optreden na herroeping bouwvergunning voor bijgebouw in Zundert

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Zundert tegen een uitspraak van de rechtbank Breda. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college niet de nodige zorgvuldigheid in acht had genomen bij de vaststelling van het gebruik van een bijgebouw van een hoeve, nadat een bouwvergunning was herroepen. Het college had geweigerd handhavend op te treden tegen het gebruik van het bijgebouw, wat leidde tot bezwaar van de wederpartij. De rechtbank verklaarde de beroepen tegen de besluiten van het college gegrond en vernietigde deze besluiten. Het college ging in hoger beroep, waarbij het betoogde dat er concreet uitzicht op legalisatie bestond voor het gebruik van het bijgebouw als kleinschalig vergader- en congrescentrum. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het college bij de vaststelling van het gebruik niet de nodige zorgvuldigheid had betracht en dat er voldoende concreet zicht op legalisatie bestond. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en het beroep van de wederpartij tegen het besluit van 29 september 2003 werd ongegrond verklaard, terwijl het beroep tegen het besluit van 14 oktober 2003 gegrond werd verklaard. Het college werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de wederpartij.

Uitspraak

200410602/1.
Datum uitspraak: 27 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Zundert,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nos. 03/2433 en 03/2434 van de rechtbank Breda van 30 november 2004 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 17 februari 2003 heeft appellant geweigerd handhavend op te treden door na herroeping van de aan [vergunninghouder] verleende bouwvergunning voor verbouwing van het bijgebouw van de [hoeve], gelegen aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het bijgebouw), niet over te gaan tot het nemen van een be[hoeve] luit inhoudende dat het bijgebouw weer in de oude staat dient te worden hersteld.
Bij besluit van 29 september 2003 heeft appellant het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 14 oktober 2003 heeft appellant, na vernietiging op 15 november 2002 door de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) van een eerdere beslissing op bezwaar, de weigering handhavend op te treden tegen het gebruik van het bijgebouw en het hoofdgebouw van de [hoeve]  gehandhaafd, tenzij het betreft méér overnachtingen dan de acht die ingevolge het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Buitengebied Zundert 1997" zijn toegelaten.
Bij uitspraak van 30 november 2004, verzonden op diezelfde datum, heeft de rechtbank Breda de tegen de besluiten van 29 september en 14 oktober 2003 ingestelde beroepen gegrond verklaard, de bestreden beslissingen op bezwaar vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 24 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 28 december 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 januari 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 3 maart 2005 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juni 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. A.M.P. Stuart-van Alphen en R. de Coo, ambtenaren bij de gemeente, is verschenen. Verder zijn [wederpartij], bijgestaan door mr. A.R. van Tilborg, gemachtigde, en [vergunninghouder] in persoon verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet (hierna: Wow) is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning). Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied Zundert 1997" heeft het plandeel dat betrekking heeft op de [hoeve]  de bestemming "Wonen (in de aangegeven klassen)" met de aanduiding "W1". Ingevolge artikel 2.7., onder A, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, zijn de gronden die op plankaart 2 zijn aangewezen als "wonen (in de aangegeven klassen)" bestemd voor:
1. woondoeleinden, middels het behoud van de bestaande hoofdgebouwen voor bewoning, waarbij binnen de aanduiding: klasse "W1" niet meer dan 1 vrijstaande woning aanwezig mag zijn, behoudens vrijstelling ingevolge artikel 3.1.;
2. aan huis gebonden beroepen als ondergeschikte nevenactiviteit.
Ingevolge artikel 2.7., onder B.1., van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mag de tot "wonen (in de aangegeven klassen)" bestemde grond uitsluitend worden bebouwd ten dienste van de in de doeleindenomschrijving aangegeven bestemming. Ingevolge artikel 1.8., onder B, C, sub 1, van de planvoorschriften mag gebruik van opstallen, strijdig met het plan en dat bestaat op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen, worden gehandhaafd. Ingevolge artikel 1.8., onder B, C, sub 3, van de planvoorschriften is het verboden het met het plan strijdige gebruik van grond en opstallen te wijzigen, indien hiervoor de afwijking van het plan wordt vergroot.
2.2.    Bij besluit van 14 oktober 2003 heeft appellant de weigering handhavend op te treden tegen het gebruik van het bijgebouw en het hoofdgebouw van de [hoeve]  gehandhaafd, tenzij het betreft méér overnachtingen dan de acht die ingevolge het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Buitengebied Zundert 1997" zijn toegelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant bij de vaststelling van de omvang van het gebruik vóór de peildatum niet de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat gezien de volledigheid van de door [vergunninghouder] verstrekte gegevens en de door hem aangegeven mate van gebruik, nadere controle van de gegevens niet noodzakelijk werd geacht.
2.2.1.    Dit betoog faalt. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat appellant bij de vaststelling van de omvang van het gebruik niet de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat het college zich bij de vaststelling van de omvang van het gebruik vóór de peildatum uitsluitend en zonder nader onderzoek heeft gebaseerd op door [vergunninghouder] overgelegde gegevens uit diens eigen boekhouding.
2.3.    Bij besluit van 29 september 2003 heeft appellant zijn weigering handhavend op te treden tegen de verbouwingen van het bijgebouw van de [hoeve]  gehandhaafd. Ten aanzien van die verbouwingen staat vast dat is gehandeld in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Wow.
2.4.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5.    Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Hiertoe heeft appellant, samengevat weergegeven, aangevoerd dat - gezien het advies van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak van 31 januari 2001 en de uitspraak van de Afdeling van 5 december 2001, zaak no. E01.99.0203 (aangehecht) - aan de bestemming "kleinschalig vergader- en congrescentrum" met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid goedkeuring zal worden verleend. Nu een voorontwerp van een herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied Zundert 1997" in procedure is gebracht waarin de bestemming "kleinschalig vergader- en congrescentrum" is opgenomen en naar verwachting dit jaar tot vaststelling van het bestemmingsplan zal worden overgegaan en bovendien door de Provinciale Planologische Commissie (hierna: PPC) een positief advies is uitgebracht ten aanzien van deze planherziening, staat volgens appellant vast dat concreet zicht op legalisatie bestaat.
2.5.1.    Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2005, zaak no.
200404732/1(AB 2005, 128) is voor het bestaan van concreet uitzicht op legalisatie in het algemeen niet voldoende dat, ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar, een voorontwerp van een bestemmingsplanherziening ter inzage is gelegd. Ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar van 29 september 2003 was een voorontwerp van de bestemmingsplanherziening ter inzage gelegd waarover de commissie Ruimtelijke Ontwikkeling zich positief had uitgesproken en dat was ingebracht in het overleg als bedoeld in artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985, maar waarover de PPC op dat moment nog geen advies had uitgebracht. Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het op grond van de uitspraak van de Afdeling van 5 december 2001, zaak no. E01.99.0203, in de lijn der verwachting ligt dat goedkeuring zal worden verleend aan de bestemming "kleinschalig vergader- en congrescentrum". De Afdeling heeft immers in die uitspraak geoordeeld dat het gebruik van de [hoeve]  als kleinschalig vergader- en cursuscentrum het woongenot en de privacy van [wederpartij] niet behoeft aan te tasten. De Afdeling heeft destijds weliswaar goedkeuring aan het betrokken planonderdeel onthouden, maar uitsluitend omdat de aanduiding op de kaart van de omvang van het centrum niet duidelijk genoeg was om de kleinschaligheid van het centrum te waarborgen. Onder deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat in het onderhavige geval, ten tijde van het nemen van de genoemde beslissing op bezwaar, voldoende concreet zicht op legalisatie bestond.
2.6.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen zal de Afdeling het door [wederpartij] ingestelde beroep tegen het besluit van 29 september 2003 ongegrond verklaren en het door [wederpartij] tegen het besluit van 14 oktober 2003 ingestelde beroep gegrond verklaren en dat besluit vernietigen.
2.7.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 30 november 2004, 03/2433 en 03/2434;
III.    verklaart het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 29 september 2003 ongegrond;
IV.    verklaart het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 14 oktober 2003 gegrond;
V.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert van 14 oktober 2003;
VI.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zundert tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Zundert aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos    w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2005
218-494.