ECLI:NL:RVS:2005:AU0141

Raad van State

Datum uitspraak
27 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200410682/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. van Dijk
  • B. Klein Nulent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bouwvoorschriften en dwangsom bij illegale loods

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmerliede en Spaarnwoude tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem. Bij besluit van 10 april 2003 heeft het college de eigenaar van een illegaal geplaatste loods gelast deze vóór 1 september 2003 te verwijderen, onder oplegging van een dwangsom. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 18 november 2004 het beroep van de eigenaar gegrond verklaard en het besluit van het college vernietigd, wat heeft geleid tot het hoger beroep van het college.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 21 juni 2005. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelt dat het college terecht handhavend heeft opgetreden, omdat de loods in strijd is met de Woningwet en het bestemmingsplan. De Afdeling stelt vast dat er geen uitzicht op legalisatie bestond, aangezien er geen verzoek om vrijstelling van het bestemmingsplan was ingediend. De Afdeling benadrukt dat handhaving in het algemeen belang is en dat het bestuursorgaan in principe moet optreden bij overtredingen van de wet, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen.

De Afdeling komt tot de conclusie dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de eigenaar de keuze had moeten geven om de loods te slopen of te verkleinen. De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep ongegrond, waarmee het besluit van het college in stand blijft. De uitspraak benadrukt de noodzaak van handhaving van bouwvoorschriften en de rol van de overheid in het beschermen van het algemeen belang.

Uitspraak

200410682/1.
Datum uitspraak: 27 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmerliede en Spaarnwoude,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/223 van de rechtbank Haarlem van 18 november 2004 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 10 april 2003 heeft appellant [wederpartij] onder oplegging van een dwangsom gelast vóór 1 september 2003 de op het perceel [locatie] te [plaats] geplaatste plaatstalen loods (hierna: de loods) en gestorte betonvloer te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 17 april 2003 heeft appellant het besluit van 10 april 2003 gewijzigd in die zin dat de last onder dwangsom uitsluitend betrekking heeft op de loods.
Bij besluit van 2 december 2003 heeft appellant het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 november 2004, verzonden op 23 november 2004, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 30 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 31 december 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 7 februari 2005 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door P.J. Oud, ambtenaar bij de gemeente, is verschenen. Verder is [wederpartij] verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning). Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan aan de overtreder een last onder dwangsom worden opgelegd. Ingevolge het bestemmingsplan "Hofambacht 1986" rust op de gronden waarop de loods is gesitueerd, de bestemming "Agrarische doeleinden met recreatief medegebruik (AA)". Ingevolge artikel 4, tweede lid, aanhef en onder II, aanhef en sub a, van de planvoorschriften mag op gronden met de bestemming "Agrarische doeleinden met recreatief medegebruik (AA)" niet worden gebouwd buiten de op de plankaart aangegeven agrarische bebouwingsvakken.
2.2.    Vast staat dat is gehandeld in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, zodat appellant terzake handhavend kon optreden.
2.3.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4.    Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat niet zonder meer is in te zien waarom appellant, gelet op de bijzondere omstandigheden in de onderhavige zaak, in de last onder dwangsom [wederpartij] niet de keus heeft gelaten om hetzij de loods geheel te slopen, hetzij de loods te verkleinen, in zoverre dat de loods een maximum oppervlakte van 100 m² behoudt.
2.4.1.    Het betoog van appellant slaagt. De Afdeling is van oordeel dat er ten tijde van het bestreden besluit geen concreet uitzicht op legalisatie bestond, gelet op het feit dat de loods in strijd is met het bestemmingsplan en ten tijde van het bestreden besluit door [wederpartij] geen verzoek om vrijstelling van het bestemmingsplan was ingediend, voor de inwilliging waarvan bovendien de medewerking van Gedeputeerde Staten is vereist. Aangezien handhavend optreden in het onderhavige geval niet zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat daarvan behoorde te worden afgezien, bestaat geen grond voor het oordeel dat appellant van handhavend optreden had moeten afzien. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling - bijvoorbeeld de uitspraken van 27 februari 2002, zaak no. 200004153/2 (AB 2002, 224) en 10 april 2002, zaak no.
199900917/1(AB 2003, 98) - dient als uitgangspunt te gelden dat een handhavingsbesluit is gericht op het volledig opheffen van de overtreding. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan er aanleiding zijn bij afweging van de betrokken belangen van dit uitgangspunt af te wijken door een handhavingsbesluit te nemen dat betrekking heeft op het gedeeltelijk ongedaanmaken van de overtreding. Bij vaststelling of er sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden, is van belang of op korte termijn een mogelijkheid tot (partiële) legalisatie bestaat. De Afdeling is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de vraag of ten aanzien van de loods ten tijde van het bestreden besluit op korte termijn een mogelijkheid tot partiële legalisatie bestond, eveneens ontkennend moet worden beantwoord. Ook ten aanzien daarvan geldt, dat er ten tijde van het bestreden besluit geen aanvraag voor een bouwvergunning noch een verzoek om vrijstelling voor de loods was ingediend. Het lag op dat moment dan ook geenszins in de rede te verwachten dat [wederpartij] op korte termijn over een bouwvergunning zou beschikken. Nu ook overigens geen grond te vinden is voor het oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding zouden moeten geven een handhavingsbesluit te nemen dat slechts betrekking heeft op het gedeeltelijk ongedaan maken van de overtreding, heeft appellant terecht een handhavingsbesluit genomen gericht op het volledig opheffen van de overtreding.
2.5.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaren.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 18 november 2004, AWB 04/223;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk    w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2005
218-494.