200500287/1.
Datum uitspraak: 27 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 13 december 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Ede.
Bij besluit van 8 december 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ede (hierna: het college) aan appellant geweigerd vrijstelling van het bestemmingsplan en een bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een hobbypaardenstal op een perceel bij [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 16 maart 2004 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 december 2004, verzonden op diezelfde datum, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 11 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 12 januari 2005, hoger beroep ingesteld. Appellant heeft de gronden van zijn beroep aangevuld bij brieven van 14 januari 2005 en 7 februari 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 14 maart 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 18 maart 2005 heeft appellant hierop een reactie ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juni 2005, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door G.G.H. Rijkse, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Agrarisch Buitengebied" hebben de gronden waarop het bouwplan is voorzien de bestemming "Agrarisch veenontginningslandschap Ederveen". Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de als zodanig op de plankaart aangegeven gronden, als hoofddoel bestemd voor uitoefening van het agrarisch bedrijf en als nevengeschikte, ondergeschikte en te tolereren doeleinden bestemd voor een aantal nader genoemde vormen van gebruik. Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder "het doel wonen", is het doel "wonen" uitsluitend toegestaan op de als zodanig op de inventarisatiekaart aangegeven gronden, met dien verstande dat het aantal woningen is beperkt tot het op de plankaart aangegeven aantal. Voor zover op de plankaart aangegeven met:
- "agrarische nevenactiviteit" is de uitoefening van kleinschalige agrarische activiteiten in het doel wonen begrepen. Ingevolge artikel 11, vijfde lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, kan vrijstelling worden verleend indien wordt gebouwd ten dienste van een agrarisch bedrijf. Onder agrarisch bedrijf moet worden verstaan: een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren. Het bouwplan is in strijd met de in artikel 11, eerste lid, van de planvoorschriften als "hoofddoel" weergegeven bestemming, namelijk de uitoefening van het agrarisch bedrijf. Ter zitting is verder gebleken dat het bouwplan van appellant is voorzien op een perceel, niet behorend bij de woning, waarop het doel "wonen" niet van toepassing is. Op grond van de plankaart is op dit perceel geen bebouwing toegestaan. Het college heeft geweigerd vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen voor de bouw van de paardenstal, aangezien uit de aanvraag niet blijkt dat de paardenstal is bedoeld te worden opgericht ten dienste van het agrarisch bedrijf.
2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de aanvraag om verlening van de bouwvergunning is ingediend met het oog op het hobbymatig houden van paarden.
2.2.1. Dit betoog faalt. Aangezien uit het aanvraagformulier blijkt dat appellant zelf op de aanvraag bouwvergunning onder de omschrijving van het bouwplan heeft vermeld dat het gaat om het oprichten van een 'hobby paardenstal', heeft de rechtbank terecht overwogen dat de paardenstal zal worden opgericht met het oog op het hobbymatig houden van paarden. Derhalve is op het perceel waarop het bouwplan is voorzien in het geheel geen bebouwing toegestaan.
2.3. Appellant betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de door het college genomen beslissing op bezwaar in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Hij heeft in dit verband naar voren gebracht dat voor het perceel [locatie] de bestemmingsplankaart is gewijzigd van "wonen" in "wonen met agrarische nevenactiviteit", terwijl in zijn geval vrijstelling van het bestemmingsplan is geweigerd. Hij vindt dit verschil in behandeling niet gerechtvaardigd.
2.3.1. Dit betoog kan reeds niet slagen om de reden dat de paardenstal van appellant is bedoeld te worden opgericht met het oog op hobbymatige activiteiten die niet vergelijkbaar zijn met de bedrijfsmatige activiteiten die op het perceel [locatie] door wijziging van de bestemmingsplankaart mogelijk worden gemaakt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2005