ECLI:NL:RVS:2005:AU0105

Raad van State

Datum uitspraak
27 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200500264/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor exploitatie van een seksinrichting in Hilversum

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de burgemeester van Hilversum tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 30 november 2004 geoordeeld dat de burgemeester onterecht een vergunning had verleend voor de exploitatie van een seksinrichting aan [wederpartij]. De burgemeester had op 6 februari 2003 een vergunning verleend op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en de Horecaverordening, maar de rechtbank oordeelde dat de burgemeester niet voldoende had onderbouwd waarom de sluitingstijden voor seksinrichtingen anders waren dan voor horecabedrijven. De rechtbank vond dat de burgemeester de belangen van het woon- en leefklimaat niet goed had afgewogen en dat er geen zakelijke redenen waren voor het onderscheid in sluitingstijden.

In hoger beroep betoogde de burgemeester dat de rechtbank ten onrechte het beroep van [wederpartij] ontvankelijk had geacht, omdat de ontheffing slechts voor een jaar gold en er inmiddels een nieuwe ontheffing was verleend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat [wederpartij] wel degelijk belang had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, omdat de ontheffing jaarlijks opnieuw aangevraagd moest worden. De Afdeling concludeerde dat de burgemeester in redelijkheid onderscheid had kunnen maken tussen seksinrichtingen en horecabedrijven, gezien de specifieke risico's en omstandigheden rondom seksinrichtingen.

De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [wederpartij] ongegrond. De burgemeester had de ontheffing voor de sluitingstijd tot 01.00 uur terecht verleend, en er was geen sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij het verlenen van vergunningen voor seksinrichtingen, en bevestigt dat de gemeenteraad in redelijkheid kan kiezen voor strengere regels voor deze inrichtingen.

Uitspraak

200500264/1.
Datum uitspraak: 27 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Hilversum,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/1635 HOREC van de rechtbank Amsterdam van 30 november 2004 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 6 februari 2003 heeft appellant (hierna: de burgemeester) aan [wederpartij] op grond van artikel 3.2.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening Hilversum (hierna: de APV) een vergunning verleend voor de exploitatie van een seksinrichting in het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van dezelfde datum heeft de burgemeester aan [wederpartij] op grond van artikel 4 van de Horecaverordening Hilversum 1995 een ontheffing woon- en leefklimaat verleend voor exploitatie van een horecabedrijf in hetzelfde perceel.
Bij besluit van 24 april 2003 heeft de burgemeester aan [wederpartij] op grond van artikel 3.2.3, tweede lid, van de APV ontheffing verleend tot het voor bezoekers geopend hebben en/of bezoekers toelaten of laten verblijven in de seksinrichting op alle dagen van de week tot maximaal 01.00 uur 's nachts voor de periode tot en met 31 december 2003.
Bij besluit van 24 februari 2004 heeft de burgemeester de tegen de hiervoor vermelde besluiten door [wederpartij] gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard, voorzover deze zijn gericht tegen de regeling met betrekking tot seksinrichtingen in de APV, en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 november 2004, verzonden op 2 december 2004, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de burgemeester een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 januari 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 8 februari 2005 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de burgemeester. Deze zijn aan [wederpartij] toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2005, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door H.C. Bos, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij] in persoon zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 3.2.1, eerste lid, van de APV, voorzover thans van belang, is het verboden een seksinrichting te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.
Ingevolge artikel 3.2.3, eerste lid, van de APV, voorzover thans van belang, is het verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 24.00 en 07.00 uur.
Ingevolge artikel 3.2.3, tweede lid, van de APV kan het bevoegd bestuursorgaan in afwijking van het eerste lid door middel van een ontheffing voor een afzonderlijke seksinrichting een sluitingstijd tot 01.00 uur vaststellen. Deze ontheffing wordt verleend voor een kalenderjaar.
Ingevolge artikel 3.5.1, eerste lid, van de APV, voorzover thans van belang, stellen burgemeester en wethouders een lijst vast van bestaande seksinrichtingen. Deze lijst vermeldt de bij het bevoegd orgaan bekende en (voor zover van toepassing) gedoogde seksinrichtingen.
Ingevolge artikel 3.5.1, zesde lid, van de APV, zal, voor zover het betreft bedrijven als bedoeld in het eerste lid, per aanvraag worden bezien binnen welke termijn voldaan moet worden aan de eisen als geformuleerd in de APV.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Horecaverordening Hilversum 2003 (hierna: de Horecaverordening) is het verboden zonder een door de burgemeester verleende ontheffing ter bescherming van het woon- en leefklimaat een horecalokaliteit/bedrijf te exploiteren.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Horecaverordening is het de leidinggevende van een horecabedrijf verboden deze voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 24.00 uur en 07.00 uur.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Horecaverordening is het bepaalde in het eerste lid niet van toepassing op degene, die handelt met een ontheffing van de burgemeester en met inachtneming van de voorschriften of beperkingen welke aan die ontheffing zijn verbonden.
2.2.    In het besluit van 24 februari 2004 heeft de burgemeester onder meer zijn besluit tot het verlenen van ontheffing tot het voor bezoekers geopend hebben en/of bezoekers toelaten of laten verblijven in de seksinrichting op alle dagen van de week tot maximaal 01.00 uur 's nachts voor de periode tot en met 31 december 2003 gehandhaafd. Daarbij heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat het verbod om na 24.00 uur dan wel 01.00 uur geopend te zijn niet met een beroep op het bepaalde in artikel 3.5.1, zesde lid ,van de APV kan worden ontweken en dat niet is gebleken dat aan de seksinrichting waarnaar [wederpartij] heeft verwezen andere openingstijden worden toegestaan, zodat het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.
2.3.    De rechtbank heeft overwogen dat is gesteld noch gebleken, bezien vanuit de te beschermen belangen van het voorkomen van onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat en de openbare orde, dat zakelijke redenen bestaan voor het gemaakte onderscheid tussen de sluitingstijden voor seksinrichtingen (01.00 uur) en horecabedrijven (07.00 uur) in de APV onderscheidenlijk de Horecaverordening en dat dit leidt tot strijd met het verbod van willekeur. De burgemeester had artikel 3.2.3, tweede lid, van de APV buiten beschouwing moeten laten voorzover daarin is bepaald dat een ontheffing (slechts) kan worden verleend tot 01.00 uur en op basis van de bevindingen van een onderzoek naar de individuele omstandigheden van het geval een beslissing moeten nemen met betrekking tot de vraag of ontheffing van de sluitingstijd kon worden verleend, en zo ja, tot welk tijdstip, aldus de rechtbank.
2.4.    De burgemeester betoogt allereerst dat de rechtbank het beroep van [wederpartij] ten onrechte ontvankelijk heeft geacht. Nu de in het geding zijnde ontheffing gold voor het kalenderjaar 2003, op 9 maart 2004 een nieuwe ontheffing voor eveneens een sluitingstijd van 01.00 uur is verleend voor het jaar 2004, [wederpartij] hiertegen niet tijdig bezwaar heeft gemaakt en bovendien ter zitting van de rechtbank heeft vermeld geen schade te hebben geleden als gevolg van de in 2003 verleende tot 01.00 uur beperkte ontheffing, heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat [wederpartij] procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, aldus de burgemeester.
2.4.1.    Dit betoog faalt. De in het geding zijnde ontheffing heeft weliswaar een geldigheidsduur van een jaar, maar eenzelfde ontheffing dient jaarlijks opnieuw te worden aangevraagd. Gelet hierop, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [wederpartij] belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
2.5.    Voorts voert de burgemeester aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de aard van een seksinrichting wezenlijk anders is dan de aard van een horecabedrijf en dat in de APV daarom terecht is gekozen voor een aparte regeling van de sluitingstijden van seksinrichtingen.
2.5.1.    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het navolgende gebleken. Aan de aparte regeling van de sluitingstijden van seksinrichtingen is onder meer ten grondslag gelegd dat het exploiteren van seksinrichtingen pas sinds kort legaal is en dat een reëel gevaar bestaat voor criminaliteit in of nabij deze inrichtingen. Om te bezien hoe deze (nieuwe) situatie zich zal ontwikkelen, is gekozen voor een beperktere maximale openstellingsduur in vergelijking tot horecabedrijven. Daar komt bij dat de drie seksinrichtingen die in Hilversum aanwezig zijn in woonwijken zijn gelegen.
Gelet op het bovenstaande, bestaat geen grond voor het oordeel dat de gemeenteraad, gezien de belangen van het voorkomen van onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat en de openbare orde, in de gemeentelijke regelgeving ten aanzien van de openingstijden niet in redelijkheid een verschil heeft kunnen maken tussen enerzijds horecabedrijven en anderzijds seksinrichtingen. Daarmee heeft de gemeenteraad niet gehandeld in strijd met het verbod van willekeur. De rechtbank heeft dit miskend. De aangevallen uitspraak komt op grond hiervan voor vernietiging in aanmerking.
2.6.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepsgronden van [wederpartij] waar de rechtbank niet aan toe is gekomen behandelen.
2.7.    Het betoog van [wederpartij] dat hij niet wist of behoorde te weten hoe op zijn verzoek om ontheffing van de sluitingstijd tot 04.00 uur zou worden beschikt en dat de burgemeester voorts ten onrechte heeft afgezien van de mogelijkheid die artikel 3.5.1, zesde lid, van de APV biedt voor het treffen van een overgangsregeling ten aanzien van de sluitingstijd, faalt reeds omdat de [seksinrichting] naar vaststaat na de inwerkingtreding van de APV op 1 oktober 2000, waarmee [wederpartij] bekend kon zijn, in feite nog enkele jaren geopend is geweest tot de door [wederpartij] gevraagde sluitingstijd van 04.00 uur en hij derhalve voldoende tijd heeft gehad zijn bedrijfsvoering in dit opzicht aan te passen.
2.8.    Het betoog van [wederpartij] dat geen redelijke belangenafweging heeft plaatsgevonden, kan niet slagen. [Wederpartij] heeft van de burgemeester een ontheffing gekregen en mag op grond daarvan in plaats van tot 24.00 uur tot 01.00 uur open blijven. [Wederpartij] kan, gelet op de APV, geen latere sluitingstijd krijgen.
2.9.    [Wederpartij] heeft ten slotte aangevoerd dat strijd bestaat met het gelijkheidsbeginsel, omdat de burgemeester toestaat dat andere seksinrichtingen in Hilversum later dan 01.00 uur sluiten.
Ook dit betoog faalt. De in het dossier vermelde andere seksinrichting heeft evenals de onderhavige seksinrichting een ontheffing gekregen om tot 01.00 uur open te zijn. De burgemeester heeft geen meldingen ontvangen dat deze inrichting in strijd met deze ontheffing later sluit. De derde inrichting heeft geen ontheffing aangevraagd en dient derhalve om 24.00 uur te sluiten.
2.10.    Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond dient te worden verklaard.
2.11.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 november 2004, AWB 04/1635 HOREC;
II.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Zwemstra
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2005
91-419.