ECLI:NL:RVS:2005:AT9688

Raad van State

Datum uitspraak
15 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200505531/1, 200505536/1, 200505538/1, 200505540/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • J. Verbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor het uitzaaien en weer opvissen van mosselen in de Oosterschelde

In deze zaak gaat het om vier afzonderlijke besluiten van 21 april 2005, waarbij de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vergunningen heeft verleend aan verzoeksters voor het uitzaaien en weer opvissen van mosselen uit het Verenigd Koninkrijk en Ierland in het staats- en/of beschermd natuurmonument "Oosterschelde-buitendijks". De vergunningen zijn geldig tot en met 31 december 2005. Tegen deze besluiten heeft de Stichting De Faunabescherming bezwaar gemaakt, waarna verzoeksters de Voorzitter van de Raad van State hebben verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De zitting vond plaats op 8 juli 2005, waar verzoeksters vertegenwoordigd waren door mr. M. van der Bent en de verweerder door mr. A.E. de Groot. De Stichting De Faunabescherming was ook aanwezig, vertegenwoordigd door H. Baptist.

De Voorzitter overweegt dat ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet de werking van het besluit tot verlenen van een vergunning is opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist. De Voorzitter stelt vast dat de besluiten op dezelfde dag zijn bekendgemaakt en dat de termijn voor het indienen van bezwaar liep van 22 april 2005 tot en met 2 juni 2005. Het bezwaar van de Stichting De Faunabescherming is echter pas op 16 juni 2005 ingediend, wat betekent dat de besluiten op 3 juni 2005 in werking zijn getreden.

Aangezien het bezwaar buiten de bezwaartermijn is ingediend, heeft dit geen opschortende werking op de besluiten. De verzoeken om voorlopige voorziening zijn daarom afgewezen, omdat verzoeksters geen belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van deze besluiten. De Voorzitter heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2005.

Uitspraak

200505531/1; 200505536/1; 200505538/1; 200505540/1.
Datum uitspraak: 15 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) van
1.    [verzoekster sub 1], gevestigd te [plaats],
2.    [verzoekster sub 2], gevestigd te [plaats];
3.    [verzoekster sub 3], gevestigd te [plaats];
4.    [verzoekster sub 4], gevestigd te [plaats];
in het geding tussen:
de stichting "Stichting De Faunabescherming", gevestigd te Amstelveen,
en
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij vier afzonderlijke besluiten van 21 april 2005, kenmerken  DRZZ 05-3013/GV/DvR tot en met DRZZ 05-3016/GV/DvR heeft verweerder aan verzoeksters op grond van artikel 12 van de Natuurbeschermingswet vergunningen onder voorwaarden verleend voor het uitzaaien en weer opvissen van mosselen uit het Verenigd Koninkrijk en Ierland in het staats- en/of beschermd natuurmonument "Oosterschelde-buitendijks". De vergunningen zijn geldig tot en met 31 december 2005.
Tegen deze besluiten heeft de Stichting De Faunabescherming bij brief van 16 juni 2005, ingekomen bij verweerder op dezelfde dag, bezwaar gemaakt.
Bij brief van 27 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben verzoeksters de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 juli 2005, waar verzoeksters, vertegenwoordigd door mr. M. van der Bent, advocaat te Middelburg, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.E. de Groot, ambtenaar van het ministerie, zijn verschenen.
Voorts is daar de Stichting De Faunabescherming, vertegenwoordigd door H. Baptist, gemachtigde, gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet, voorzover hier van belang, is de werking van het besluit tot verlenen van een vergunning voor het verrichten van handelingen in een staats- of beschermd natuurmonument opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.
Zoals de Voorzitter in onder meer zijn uitspraak van 16 april 2002, inzake 200201913/1, heeft overwogen is de opschortende werking van artikel 19, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet eveneens op de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift en op het indienen van een bezwaarschrift van toepassing.
2.2.    De Voorzitter overweegt dat een redelijke wetsuitleg van artikel 19, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet en de overeenkomstige toepassing daarvan op de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift en het indienen van een bezwaarschrift, met zich brengt dat het indienen van een bezwaarschrift of het instellen van beroep alleen dan de inwerkingtreding van een vergunning opschort als deze binnen de bezwaar- of beroepstermijn zijn ingediend.
2.3.    Ter zitting is vastgesteld dat de besluiten van 21 april 2005, waarbij aan verzoeksters vergunning is verleend, op dezelfde dag zijn bekendgemaakt door toezending daarvan aan verzoeksters.
Ingevolge de artikelen 6:7 en 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht liep de termijn voor het indienen van bezwaar van 22 april 2005 tot en met 2 juni 2005.
De Stichting De Faunabescherming heeft bij brief van 16 juni 2005, door verweerder op dezelfde dag ontvangen, bezwaar ingediend.
2.4.    Gezien het gestelde in overweging 2.1. moet worden vastgesteld dat de besluiten van 21 april 2005, waarbij aan verzoeksters vergunning is verleend, na het (ongebruikt) verstrijken van de bezwaartermijn op 3 juni 2005 in werking zijn getreden.
Zoals uit overweging 2.2. volgt stuit het buiten de bezwaartermijn ingediende bezwaarschrift van de Stichting De Faunabescherming - ongeacht het antwoord op de vraag of de termijnoverschrijding verschoonbaar is - de inwerkingtreding van de besluiten van 21 april 2005 niet.
2.5.    De verzoeken om voorlopige voorziening, die gericht zijn op de inwerkingtreding van de besluiten van 21 april 2005, hebben derhalve geen betekenis. Verzoeksters hebben geen belang bij het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van deze besluiten. De verzoeken worden daarom afgewezen.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel    w.g. Verbeek
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2005
388.