200505040/3.
Datum uitspraak: 15 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) van
[verzoekers], gevestigd te [plaats],
de stichting "Stichting De Faunabescherming", gevestigd te Amstelveen,
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
verweerder.
Bij 29 afzonderlijke besluiten van 10 december 2004, met kenmerken DRZZ 04-6979/GV/DvR tot en met DRZZ 04-7007/GV/DvR, bij besluit van 16 december 2004, kenmerk DRZZ 04-7265/GV/DvR en bij besluit van 20 december 2004, kenmerk DRZZ 04-7286/GV/DvR, heeft verweerder op grond van artikel 12 van de Natuurbeschermingswet aan verzoekers vergunningen onder voorwaarden verleend voor het uitzaaien en weer opvissen van oesters en mosselen uit het Verenigd Koninkrijk en Ierland in het staats- en/of beschermd natuurmonument "Oosterschelde-buitendijks". De vergunningen zijn geldig tot en met 31 december 2005.
Tegen deze besluiten hebben de Stichting De Faunabescherming en de Vogelbescherming Nederland, mede namens de Zeeuwse Milieufederatie, bij brieven van 4 januari 2005 en 20 januari 2005, bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 7 juni 2005, kenmerk DRR&R/2005/2724, heeft verweerder op het bezwaarschrift van de Stichting De Faunabescherming gericht tegen onder meer de voornoemde vergunningen beslist.
Tegen dit besluit heeft de Stichting De Faunabescherming bij brief van 9 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 10 juni 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 16 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 17 juni 2005, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 juli 2005, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. M. van der Bent, advocaat te Middelburg, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.E. de Groot, ambtenaar van het ministerie, zijn verschenen.
Voorts zijn daar gehoord, de Stichting De Faunabescherming, vertegenwoordigd door H. Baptist, gemachtigde, en de Zeeuwse Milieufederatie, vertegenwoordigd door V.A. Klap, gemachtigde.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet, voorzover hier van belang, is de werking van het besluit tot verlenen van een vergunning voor het verrichten van handelingen in een staats- of beschermd natuurmonument opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.
2.3. Bij uitspraak van 21 april 2005, inzake
200502282/1e.v. heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de opschortende werking van de ingediende bezwaren tegen de 29 besluiten van verweerder van 10 december 2004, kenmerken DRZZ 04-6979/GV/DvR tot en met DRZZ 04-7007/GV/DvR, het besluit van 16 december 2004, kenmerk DRZZ 04-7265/GV/DvR, en het besluit van 20 december 2004, kenmerk DRZZ 04-7286/GV/DvR, opgeheven tot zes weken na verzending van de beslissingen op bezwaar.
2.4. Verweerder heeft bij besluit van 7 juni 2005 beslist op de bezwaren gericht tegen onder meer de hiervoor bedoelde 31 vergunningen. De Stichting De Faunabescherming heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Dit betekent dat vanaf 20 juli 2005 de inwerkingtreding van de hiervoor bedoelde 31 vergunningen opnieuw is opgeschort.
2.5. Verzoekers betogen dat zij bedrijfseconomisch belang hebben bij het kunnen (blijven) uitzaaien en weer opvissen van uit het Verenigd Koninkrijk en Ierland afkomstige mosselen en oesters, op hun percelen in het staats- en/of beschermd natuurmonument "Oosterschelde-buitendijks". Zij verzoeken dan ook om opheffing van de opschortende werking van het ingestelde beroep.
2.6. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting ziet de Voorzitter geen aanleiding voor een ander oordeel dan in de uitspraak van 21 april 2005 is verwoord.
2.7. Gelet op het vorenstaande komt het verzoek voor inwilliging in aanmerking.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
treft de voorlopige voorziening dat de opschortende werking van het ingestelde beroep tegen het besluit van 7 juni 2005, kenmerk DRR&R/2005/2724, voorzover daarbij de besluiten van 10 december 2004 met kenmerken DRZZ 04-6979/GV/DvR tot en met DRZZ 04-7007/GV/DvR, het besluit van 16 december 2004, kenmerk DRZZ 04-7265/GV/DvR en het besluit van 20 december 2004, kenmerk DRZZ 04-7286/GV/DvR10, zijn gehandhaafd, wordt opgeheven.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Verbeek
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2005