ECLI:NL:RVS:2005:AT9685

Raad van State

Datum uitspraak
15 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200504652/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T.G. Drupsteen
  • W.M.P. van Gemert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor horeca-inrichting in Breda

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 15 juli 2005 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoekster, een horeca-inrichting in Breda, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Breda, waarbij een nieuwe last onder dwangsom was opgelegd. Deze last was opgelegd naar aanleiding van overtredingen van geluidnormen, die meerdere malen waren overschreden. De dwangsom was vastgesteld op € 5.000,00 per overtreding, met een maximum van € 50.000,00.

De verzoekster voerde aan dat zij al maatregelen had genomen om geluidsoverlast te minimaliseren en dat de verhoging van de dwangsom niet in verhouding stond tot de aard van de overtredingen. De Voorzitter heeft de argumenten van verzoekster en verweerder afgewogen. Verweerder stelde dat de aanhoudende overtredingen en klachten aanleiding gaven voor het handhavend optreden en dat de verhoging van de dwangsom conform het gemeentelijke handhavingsbeleid was.

De Voorzitter concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de redelijkheid van het besluit van verweerder. De verzoekster had de mogelijkheid om door gedragsaanpassingen, zoals het gesloten houden van deuren en het laag houden van het volume, te voldoen aan de geldende geluidnormen. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200504652/1.
Datum uitspraak: 15 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Breda,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 24 mei 2005, kenmerk ODB 2005 7703, heeft verweerder aan verzoekster, onder gelijktijdige intrekking van de bij besluit van 14 augustus 2002 opgelegde last onder dwangsom, een nieuwe last onder dwangsom als geregeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd ten aanzien van de [horeca-inrichting] aan de [locatie] te [plaats]. De dwangsom is verhoogd en vastgesteld op € 5.000,00 per geconstateerde overtreding van voorschrift 1.1.1 uit bijlage B bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) en de bij besluit van 27 augustus 2003 opgelegde nadere eis. Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd is vastgesteld op € 50.000,00.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 26 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 juli 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door ing. J.A.L. van Engelen, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. D.L. Wennink en R.A.J. den Ridder, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Krachtens artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen. Ingevolge het tweede lid strekt een last onder dwangsom ertoe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen.
2.2.    Verzoekster heeft bezwaren aangevoerd tegen de in het bestreden besluit opgelegde verhoogde dwangsom. Zij stelt dat in de afgelopen jaren er het nodige is gedaan om de geluidoverlast voor de omgeving te minimaliseren. Binnen afzienbare termijn zullen opnieuw enkele bouwkundige aanpassingen aan de inrichting plaatsvinden. Verzoekster is van mening dat onvoldoende rekening is gehouden met de reeds aanwezige en geplande geluidvoorzieningen en betoogt dat het gezien haar inspanningen (nog) niet in de rede ligt om de dwangsom te verhogen. Voorts voert zij aan dat de hoogte van de dwangsom niet in relatie staat tot de aard van de overtreding.
2.3.    Niet in geschil is dat de geluidnormen die gelden op grond van het op de inrichting van toepassing zijnde Besluit en de op 27 augustus 2003 opgelegde nadere eis, verschillende malen zijn overschreden. Verweerder kon derhalve terzake handhavend optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4.    Verweerder heeft gesteld dat de voortdurende overtreding van de geluidnormen en de aanhoudende klachtensituatie aanleiding zijn geweest om een nieuw handhavingsbesluit te nemen. Verweerder heeft de dwangsom verhoogd conform het handhavingsbeleid zoals vastgelegd in de gemeentelijke nota "Zó handhaven we in Breda" van juni 2004. Volgens deze nota wordt de dwangsom met factor vijf verhoogd indien de dwangsom niet voldoende effect ressorteert. Gezien de frequentie van de overtredingen en de hoogte van de overschrijdingen is verweerder van mening dat het vastgestelde bedrag in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van de geschonden belangen en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.
2.5.    Gelet op hetgeen door verweerder naar voren is gebracht en hetgeen door verzoekster is aangevoerd ziet de Voorzitter geen grond voor het oordeel dat verweerder het bestreden besluit niet in redelijkheid heeft kunnen nemen. Voorzover verzoekster heeft gesteld dat het tot het moment dat aanvullende bouwtechnische voorzieningen aan de inrichting zijn getroffen niet mogelijk is aan de last onder dwangsom te voldoen, overweegt de Voorzitter dat aannemelijk is geworden dat verzoekster door gedragsaanpassingen, zoals het gesloten houden van deuren en het laag houden van het volume van de muziek, kan voorkomen dat de geldende geluidnormen worden overtreden.
2.6.    Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.M.P. van Gemert, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen    w.g. Van Gemert
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2005
243-492.