200409353/1.
Datum uitspraak: 20 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de bestuurscommissie Openbaar Primair Onderwijs Den Helder,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. BELEI 04/250 van de rechtbank Alkmaar van 11 oktober 2004 in het geding tussen:
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Bij besluit van 3 juni 2003 heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister) een aanvraag van appellante om haar een Stimuleringsbijdrage bestuurlijke krachtenbundeling primair onderwijs voor het schooljaar 2003-2004 (hierna: stimuleringsbijdrage) te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 31 december 2003 heeft de Minister het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 oktober 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 november 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 14 december 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 19 januari 2005 heeft de Minister van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 maart 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. P.R.M. Berends-Schellens, advocaat te 's-Gravenhage, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. R. Kurvink, ambtenaar in dienst van het Centrale Financiële Instellingen, zijn verschenen.
2.1. Blijkens de regeling Verlenging regeling Stimuleringsbijdrage bestuurlijke krachtenbundeling primair onderwijs voor de schooljaren 2002-2003 en 2003-2004 (hierna: de Beleidsregel) moet het aanvraagformulier voor de stimuleringsbijdrage voor het schooljaar 2003-2004 uiterlijk op 1 april 2003 zijn ingediend en worden aanvragen die na deze datum worden ingediend, afgewezen.
2.2. Ingevolge artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen
2.3. Appellante heeft bij een op 15 april 2003 ondertekend formulier een aanvraag ingediend voor de stimuleringsbijdrage. De Minister heeft de op 17 april 2003 ontvangen aanvraag van appellante afgewezen, omdat zij de aanvraag na 1 april 2003 heeft ingediend.
2.4. Appellante kan niet worden gevolgd in haar betoog dat haar aanvraag ondanks de termijnoverschrijding voor honorering in aanmerking komt op grond van het gelijkheidsbeginsel. Niet is gebleken dat de Minister aanvragen op grond van de Beleidsregel voor het schooljaar 2003-2004, die na de indieningstermijn zijn binnengekomen, heeft gehonoreerd. Dat de Minister in het verleden een aantal op eerdere gelijkluidende regelingen gebaseerde aanvragen die te laat waren ingediend, om hem moverende redenen heeft gehonoreerd, kan er niet toe leiden dat hij reeds daarom gehouden is af te wijken van de in de Beleidsregel vermelde indieningstermijn. Ook overigens is niet gebleken van omstandigheden die de Minister noopten tot afwijking van deze termijn. Dat appellante vanwege personele problemen en een bestuurscrisis onvoldoende aandacht heeft besteed aan de Beleidsregel en daardoor niet heeft onderkend dat deze ook de aanvraag voor het schooljaar 2003/2004 betrof, waardoor zij de aanvraag te laat zou hebben ingediend, komt voor haar eigen rekening en is dan ook niet een dergelijke omstandigheid. Dat bij appellante verwarring zou zijn ontstaan doordat de indieningstermijn voor het voorafgaande schooljaar 2002-2003 is verschoven naar 15 juni 2002 vanwege de publicatie van de Beleidsregel op 24 april 2002, is evenmin een zodanige omstandigheid, omdat in Uitleg Gele Katern nr. 2/3 van 5 februari 2003 en via het internet ruimschoots aandacht is gegeven aan de indieningstermijn, te weten uiterlijk op 1 april 2003, voor het schooljaar 2003-2004.
2.5. De klacht van appellante dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan haar stelling dat het besluit van 31 december 2003 in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, kan niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, nu deze stelling in beroep geheel geënt was op haar stelling dat het bestreden besluit in strijd was met het gelijkheidsbeginsel en de rechtbank, gelet op het vorenoverwogene, die stelling terecht heeft verworpen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Wilbers-Taselaar
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2005