200503978/1.
Datum uitspraak: 14 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Zaanstad,
verweerder.
Bij besluit van 3 december 2004, zoals gewijzigd bij besluit van 27 december 2004, heeft het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) appellant gewaarschuwd dat hij met ingang van die datum ophoudt lid te zijn van de raad van de gemeente Zaanstad.
Bij uitspraak van 22 februari 2005, in zaak no.
200410155/1heeft de Afdeling het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Op 24 maart 2005 heeft verweerder (hierna: de raad) geoordeeld dat de aan appellant door het college gegeven waarschuwing terecht is gegeven.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 mei 2005, heeft appellant tegen dat oordeel beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 mei 2005.
Bij brief van 26 mei 2005 heeft de raad een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juni 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. J. Oskam, advocaat te Zaandam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.E. Biezenaar, advocaat te Haarlem, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel X1, eerste lid, van de Kieswet houdt een lid van een vertegenwoordigend orgaan zodra onherroepelijk is komen vast te staan dat hij een van de vereisten voor het lidmaatschap niet bezit of dat hij een met het lidmaatschap onverenigbare betrekking vervult, op lid te zijn.
Ingevolge artikel X5, eerste lid, van die wet geeft een lid van de gemeenteraad, wanneer hij komt te verkeren in een van de gevallen, bedoeld in het eerste lid van artikel X1, hiervan kennis aan de raad met vermelding van de reden.
Ingevolge het tweede lid waarschuwen burgemeester en wethouders de belanghebbende schriftelijk, indien de kennisgeving niet is gedaan en zij van oordeel zijn dat een lid van de gemeenteraad verkeert in een van de gevallen, bedoeld in het eerste lid van artikel X1.
Ingevolge het derde lid staat het deze vrij de zaak uiterlijk op de achtste dag na de dagtekening van de in het tweede lid bedoelde waarschuwing aan het oordeel van de raad te onderwerpen.
Ingevolge artikel X9 van de Kieswet, voorzover thans van belang, in onderlinge samenhang gelezen met artikel D9, eerste lid, van de Kieswet, kan een belanghebbende tegen een besluit als bedoeld in artikel X5 beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.2. Zoals volgt uit de uitspraak van 9 september 1999, in zaak no. 199901943/1 (ter voorlichting van partijen aangehecht) en die van 1 oktober 2003 in zaak no.
200304870/1kan uit de opzet en structuur van de Kieswet niet worden afgeleid dat de wetgever met de - vrijblijvende - bewoordingen van artikel X 5, derde lid, van de Kieswet voor ogen heeft gestaan dat pas beroep op de Afdeling open staat, nadat de waarschuwing aan het oordeel van de raad is onderworpen en deze een beslissing heeft genomen over de vraag of in de waarschuwing terecht is geconstateerd dat niet meer aan de vereisten voor het lidmaatschap van de raad wordt voldaan. Dit betekent dat een belanghebbende de mogelijkheid heeft tegen de waarschuwing rechtstreeks beroep in te stellen bij de Afdeling of deze waarschuwing aan het oordeel van de raad te onderwerpen, dan wel beide te doen. Tegen een besluit van de raad staat ingevolge de artikelen X9 en D9, eerste lid, van de Kieswet, in hun onderlinge samenhang gelezen, eveneens beroep open op de Afdeling.
2.2.1. Met de
uitspraakvan de Afdeling van 22 februari 2005 is onherroepelijk komen vast te staan dat appellant niet voldoet aan de vereisten van het lidmaatschap en dat het college hem terecht met toepassing van artikel X5, tweede lid, van de Kieswet een waarschuwing heeft gegeven. Gelet op artikel X1, eerste lid, van die wet, is appellant daarmee van rechtswege opgehouden lid te zijn van de raad. Nu als gevolg van deze uitspraak het in artikel X1 bedoelde rechtsgevolg was ingetreden, ontbeert het op 24 maart 2005 door de raad gegeven oordeel daardoor enig rechtsgevolg en kan derhalve niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Nu ook ingevolge de artikelen X9 en D9, eerste lid, van de Kieswet, in hun onderlinge samenhang gelezen, uitsluitend tegen besluiten beroep open staat, is de Afdeling niet bevoegd van het onderhavige beroep kennis te nemen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart zich onbevoegd van het beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. Van Loon
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2005