ECLI:NL:RVS:2005:AT9659

Raad van State

Datum uitspraak
20 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200500497/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • G.A.A.M. Boot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestemmingsplan en bedrijfsmatige buitenopslag in Barneveld

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Barneveld. Het college had op 11 augustus 2003 een dwangsom opgelegd aan de appellant om de buitenopslag van buizen en asbestplaten op zijn perceel te verwijderen. De rechtbank Arnhem verklaarde het beroep van de appellant op 29 december 2004 gegrond, maar het college ging in hoger beroep. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 27 mei 2005, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door mr. L. Bolier en het college door J. Broekman. De Raad van State oordeelde dat de bedrijfsmatige buitenopslag in strijd was met het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2000'. De appellant voerde aan dat de opslag van stalen boorpijpen vóór 1982 was begonnen en onder het overgangsrecht viel, maar de Raad van State oordeelde dat dit niet het geval was. De conclusie was dat het college terecht handhavend had opgetreden en dat er geen zicht was op legalisatie van de situatie. Het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

200500497/1.
Datum uitspraak: 20 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/1112 van de rechtbank Arnhem van 29 december 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Barneveld.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 11 augustus 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Barneveld (hierna: het college) appellant onder oplegging van een dwangsom gelast de buitenopslag op het perceel aan de [locatie] te Barneveld van (stalen en pvc) buizen en andere voorwerpen die in het kader van het loodgieters- en installatiebedrijf aanwezig zijn, en van asbestplaten te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 13 mei 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar voorzover dat betreft de buitenopslag voor persoonlijk gebruik gegrond verklaard en voor wat betreft de bedrijfsmatige buitenopslag ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 december 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, het college opgedragen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, het besluit van 11 augustus 2003 geschorst en bepaald dat deze voorziening vervalt zes weken na de dag waarop het nieuwe besluit door het college bekend is gemaakt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 14 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 17 januari 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 21 maart 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. L. Bolier, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door J. Broekman, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst voor het verkrijgen van nadere inlichtingen van het college. Deze inlichtingen heeft het college bij brief van 2 juni 2005 met bijlagen verstrekt. Appellant heeft daarop bij brief van 13 juni 2005 gereageerd. Met toestemming van partijen is geen nadere zitting gehouden. De Afdeling heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2.    Overwegingen
2.1.    Het hoger beroep van appellant is gericht tegen de overweging van de rechtbank dat de aanschrijving voorzover die betrekking heeft op bedrijfsmatige buitenopslag, bestaande uit plastic pijpen en stalen boorpijpen, in stand kan blijven.
2.2.    Anders dan appellant heeft betoogd is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat de bedrijfsmatige buitenopslag van de plastic pijpen en stalen boorpijpen op het perceel van appellant aan de [locatie] te Barneveld in strijd is met het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2000'.
2.3.    Appellant heeft in beroep bij de rechtbank, en in hoger beroep opnieuw, betoogd dat voorzover de bedrijfsmatige buitenopslag stalen boorpijpen betreft, deze opslag is aangevangen vóór 1982 en derhalve onder het overgangsrecht valt dan wel dat sprake is van rechtsverwerking.
Op dat betoog is de rechtbank ten onrechte niet ingegaan. Hierin ziet de Afdeling evenwel geen aanleiding de aangevallen uitspraak te vernietigen.
Het beroep op het overgangsrecht slaagt niet. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1983" had het perceel van appellant de bestemming "Agrarisch gebied" (met woning). Ingevolge artikel 5, eerste lid, van dat plan zijn de als "Agrarisch gebied" aangewezen gronden bestemd voor akkerbouw, weidebouw, tuinbouw, boomkwekerij, veehouderij, en pluimveehouderij en voor het behoud en herstel van op de plankaart als zodanig aangegeven houtwallen. Voorts was het ingevolge artikel 168 van het plan verboden om gronden en opstallen in strijd met de daaraan gegeven bestemming te gebruiken. Dat betekent dat ook het voorheen geldende bestemmingsplan bedrijfsmatige buitenopslag op het perceel van appellant niet toestond. Verder is in artikel 48, tweede lid, van het geldende bestemmingsplan bepaald dat overgangsrechtelijke bescherming niet geldt voor gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan. Dat betekent dat appellant, nu het bestemmingsplan "Buitengebied 1983" bedrijfsmatige buitenopslag op zijn perceel niet toestond, geen rechten aan het overgangsrecht kan ontlenen.
Het betoog van appellant ter zitting dat de opslag van de stalen boorpijpen reeds in 1980, derhalve onder het destijds geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1971" plaatsvond, kan hem niet baten. Ingevolge dat bestemmingsplan had het perceel van appellant eveneens een agrarische bestemming en was het ingevolge artikel 10.1, sub 1, verboden om het perceel in strijd met die bestemming te gebruiken. Verder was in artikel 192 van het bestemmingsplan "Buitengebied 1983" bepaald dat overgangsrechtelijke bescherming niet gold voor gebruik dat reeds in strijd was met het tot dan geldende bestemmingsplan.
Het beroep op rechtsverwerking kan evenmin slagen, nu eerst bij een controle door een ambtenaar van bouw- en woningtoezicht op 23 april 2003 de bedrijfsmatige buitenopslag op het perceel van appellant is geconstateerd en niet is gebleken dat de gemeente Barneveld reeds vóór die datum van de bedrijfsmatige buitenopslag op het perceel van appellant op de hoogte was en deze opslag na constatering zeer lange tijd ongemoeid heeft gelaten.
2.4.    De conclusie is dat is gehandeld in strijd met het geldende bestemmingsplan, zodat het college terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5.    De Afdeling is van oordeel dat er geen zicht is op legalisatie. Gelet op het door het college gevoerde beleid om bedrijfsmatige buitenopslag in het buitengebied te weren is het college niet bereid om aan vrijstelling of wijziging van het bestemmingsplan medewerking te verlenen.
Ook overigens is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van de aanschrijving ter zake van bedrijfsmatige buitenopslag afgezien had moeten worden.
2.6.    De slotsom moet zijn dat er geen grond is voor het oordeel dat het college niet tot handhavend optreden tegen de bedrijfsmatige buitenopslag op het perceel van appellant mocht besluiten. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
2.7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens    w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2005
202.