200408288/1.
Datum uitspraak: 20 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 03/3009 van de rechtbank Amsterdam van 2 september 2004 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van stadsdeel Westerpark van de gemeente Amsterdam.
Bij besluit van 15 oktober 2002 heeft het dagelijks bestuur van stadsdeel Westerpark van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) een verzoek van appellant om het Woningbedrijf Amsterdam, eigenaar van het gebouw 1e Keucheniusstraat 32 te Amsterdam, aan te schrijven om voorzieningen te treffen aan dit gebouw ter vermindering van de geluidsoverlast, afgewezen.
Bij besluit van 20 mei 2003 heeft het dagelijks bestuur, onder verwijzing naar het advies van de algemene commissie voor beroep- en bezwaarschriften nummer PAZ 1661, het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 september 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 8 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 november 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 14 december 2004, aangevuld bij brief van 17 december 2004, heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 mei 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. A.M. Nijboer, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J.C.H. van Dijk, ambtenaar der gemeente Amsterdam, zijn verschenen.
2.1. Ten aanzien van de verbouw van het gebouw 1e Keucheniusstraat 32 te Amsterdam van een school tot woningen heeft het dagelijks bestuur op 4 december 1990 de mededeling als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de gemeentelijke Bouwverordening gedaan, dat geen bouwvergunning is vereist.
Appellant is huurder van een van de woningen in dit gebouw.
2.2. Tussen partijen is niet in geschil dat het in de woning van appellant geconstateerde geluidsniveau een overschrijding met 2 dB(A) van het maximaal toegestane geluidsniveau van 35 dB(A) inhoudt.
2.3. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Woningwet, worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur uit oogpunt van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu technische voorschriften gegeven omtrent het bouwen van woningen, woonketen, woonwagens en andere gebouwen.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, worden voorts bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid en bruikbaarheid voorschriften gegeven omtrent de staat van bestaande woningen, woonketen en woonwagens en van bestaande andere gebouwen.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, voorzover thans van belang, schrijft het dagelijks bestuur, indien een woning wegens strijd met de in artikel 2, eerste lid, bedoelde voorschriften of uit anderen hoofde noodzakelijke voorzieningen behoeft dan wel wegens strijd met de in artikel 2, tweede lid, bedoelde voorschriften voorzieningen behoeft, degene die als eigenaar of uit anderen hoofde tot het treffen van de voorzieningen bevoegd is, aan binnen een door hem te bepalen termijn de door hem aan te geven voorzieningen te treffen.
2.4. De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat, anders dan het dagelijks bestuur heeft gesteld, niet kan worden aangenomen dat in 1990 (impliciet) vrijstelling is verleend van de geluidsnormen, zoals neergelegd in de toen geldende bepalingen van de Bouwverordening. Evenwel heeft de rechtbank miskend dat bepalingen inzake geluidwering thans zijn opgenomen in het Bouwbesluit en dat gelet daarop een beroep op de desbetreffende bepalingen van de destijds geldende Bouwverordening niet meer aan de orde kan zijn.
Het geschil in hoger beroep spitst zich dan ook toe op het betoog van appellant dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat geen sprake is van een noodzakelijke voorziening in de zin van artikel 14, eerste lid, van de Woningwet.
2.4.1. De verzochte aanschrijving kan slechts op artikel 14, eerste lid, van de Woningwet, gebaseerd worden, indien de verzochte gevelisolatie een noodzakelijke voorziening is. In het onderhavige geval ligt de geluidwering van de gevel 2 dB(A) lager dan het voor nieuwbouw voorgeschreven niveau. Uit het feit dat bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk op basis van artikel 3.4 van het Bouwbesluit een ontheffing kan worden verleend van de karakteristieke geluidwering tot een niveau dat maximaal 10 dB(A) lager ligt dan voor nieuwbouw is vereist, heeft de rechtbank terecht met het dagelijks bestuur de conclusie getrokken dat een geluidwering die 2 dB(A) lager ligt dan het voorgeschreven niveau, kan worden aangemerkt als een geringe overschrijding zodat niet zonder meer kan worden gesteld, dat voldaan is aan het vereiste dat het een noodzakelijke voorziening moet betreffen. Weliswaar is een ontheffing als bedoeld niet verleend, maar tot verlening kan alsnog worden besloten. Gelet hierop is van een noodzaak tot het treffen van voorzieningen vooralsnog geen sprake, zodat voor een aanschrijving als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Woningwet, geen grond aanwezig was.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. G.J. van Muijen en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Roelfsema
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2005