ECLI:NL:RVS:2005:AT9627

Raad van State

Datum uitspraak
20 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200409793/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • R.D. van Onselen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan goedkeuring en rechtsbescherming van appellant

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Noorden en Woerdense Verlaat" door de gemeenteraad van Nieuwkoop, vastgesteld op 11 juli 2002. Het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland heeft op 25 februari 2003 goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld, waarna de Afdeling bestuursrechtspraak op 26 november 2003 uitspraak heeft gedaan. In deze uitspraak werd vastgesteld dat appellant niet in de gelegenheid was gesteld om zijn bezwaren mondeling toe te lichten, wat leidde tot de vernietiging van het eerdere besluit van de provincie.

Na de vernietiging heeft verweerder op 12 oktober 2004 opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Appellant heeft opnieuw beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat het nieuwe besluit inhoudelijk gelijk is aan het eerder vernietigde besluit en dat hij wederom niet is uitgenodigd voor een hoorzitting. De Afdeling heeft de zaak op 30 juni 2005 ter zitting behandeld, waarbij zowel appellant als vertegenwoordigers van de gemeente en de provincie aanwezig waren.

De Afdeling oordeelt dat verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 27, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, omdat appellant niet de gelegenheid is geboden om zijn bezwaren mondeling toe te lichten. De Afdeling verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 12 oktober 2004 voor zover het betreft de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden lintbebouwing (WL)". Tevens wordt de provincie Zuid-Holland gelast om het griffierecht aan appellant te vergoeden.

Uitspraak

200409793/1.
Datum uitspraak: 20 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 11 juli 2002 heeft de gemeenteraad van Nieuwkoop het bestemmingsplan "Noorden en Woerdense Verlaat" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 25 februari 2003, kenmerk DRM/ARB/7603A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft onder meer appellant beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak heeft op 26 november 2003 onder zaaknummer
200302113/1, uitspraak gedaan.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 12 oktober 2004, kenmerk DRM/ARB/04/1895A, opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 2 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 6 december 2004, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juni 2005, waar appellant, in persoon en bijgestaan door S.A.M. Leliveld, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.M. de Haas-Rood, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door J.A.J. Verheijen, ambtenaar van de gemeente.
2.    Overwegingen
Toetsingskader
2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Standpunt appellant
2.2.    Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden lintbebouwing (WL)" dat betrekking heeft op zijn perceel. Appellant meent dat het plandeel hier ten onrechte niet voorziet in bouwmogelijkheden.
Appellant stelt onder meer dat verweerder niet aan de uitspraak van de Afdeling van 26 november 2003 (zaaknummer
200302113/1) heeft voldaan, nu het hernieuwd genomen besluit inhoudelijk exact hetzelfde is als het besluit dat door de Afdeling was vernietigd. Voorts stelt appellant wederom van verweerder geen uitnodiging voor een hoorzitting te hebben ontvangen.
Standpunt verweerder
2.3.    Verweerder heeft het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden lintbebouwing (WL)" niet in strijd met het recht of een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het plandeel goedgekeurd. Verweerder heeft, alvorens naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling definitief te besluiten, de gemeente en degenen van wie de Afdeling het beroep gegrond heeft verklaard een conceptbesluit toegezonden. Doel van deze toezending van een conceptbesluit is dat de geadresseerden, waaronder appellant, hiermee de gelegenheid krijgen om op dit conceptbesluit te reageren, aldus verweerder.
Vaststelling van de feiten
2.4.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.4.1.    In haar uitspraak van 26 november 2003 (zaaknummer
200302113/1) overwoog de Afdeling onder meer:
"Ingevolge artikel 27, derde lid, van de WRO, stellen gedeputeerde staten degenen die tijdig bedenkingen hebben ingebracht in de gelegenheid tot het geven van een nadere mondelinge toelichting. Blijkens de stukken heeft appellant zijn bedenkingen tijdig bij verweerder ingediend.
Voorts staat vast dat verweerder appellant niet in de gelegenheid heeft gesteld om zijn bezwaren nader mondeling toe te lichten. Uit de stukken is gebleken dat verweerder de uitnodiging voor de hoorzitting per abuis naar [de broer van appellant] heeft verzonden. Uit de behandeling van het beroep is gebleken dat het feit dat deze stukken appellant niet hebben bereikt, hem niet kan worden verweten.
Gezien het voorgaande verdraagt het bestreden besluit zich op dit punt niet met artikel 27, derde lid, van de WRO, zodat het beroep gegrond is en het besluit moet worden vernietigd voorzover het betreft de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden lintbebouwing (WL)" dat betrekking heeft op het perceel van [appellant]. In verband hiermede behoeft hetgeen appellant voor het overige in beroep heeft aangevoerd geen bespreking meer."
2.4.2.    Vast staat dat verweerder een conceptversie van het bestreden besluit aan appellant heeft toegezonden.
Het oordeel van de Afdeling
2.5.    Een eerder besluit van verweerder omtrent goedkeuring van het plan is door de Afdeling gedeeltelijk vernietigd, onder meer omdat appellant niet was uitgenodigd zijn bezwaren mondeling toe te lichten in het kader van de voorbereiding van het goedkeuringsbesluit. Verweerder heeft na deze vernietiging voor zover nodig opnieuw omtrent goedkeuring van het plan beslist. Uit het bestreden besluit en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder in het kader van de voorbereiding van het bestreden besluit een conceptversie van dit bestreden besluit aan appellant heeft gezonden. Uit het verhandelde ter zitting is met betrekking tot deze toezending verder gebleken dat verweerder hiermee beoogde appellant de gelegenheid tot een nadere schriftelijke reactie te geven. Appellant is derhalve wederom niet uitgenodigd zijn bezwaren nader mondeling toe te lichten.
2.6.    In artikel 27, derde lid, van de WRO is niet een algemene verplichting opgenomen om, na vernietiging van een eerdere beslissing omtrent de goedkeuring van het bestemmingsplan, opnieuw de gelegenheid te bieden tot het geven van een nadere mondelinge toelichting op de schriftelijk ingediende bedenkingen. Gelet op de grond voor vernietiging van het vorige besluit omtrent goedkeuring in de uitspraak van de Afdeling genoemd onder overweging 2.4.1 is dat in dit geval anders. Het bieden van een nieuwe gelegenheid een nadere mondelinge toelichting op de bedenkingen te geven kan niet achterwege blijven indien appellant in de procedure omtrent het eerdere besluit inzake de goedkeuring van het bestemmingsplan niet is uitgenodigd zijn bezwaren mondeling toe te lichten en het eerdere goedkeuringsbesluit om die reden is vernietigd. De Afdeling merkt hierbij voorts op dat uit het voorgaande volgt dat verweerder appellant in dit geval ook in een volgende procedure tot het nemen van een hernieuwd besluit omtrent de goedkeuring van het bestemmingsplan de gelegenheid zal moeten bieden zijn bedenkingen nader mondeling toe te lichten.
2.7.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 27, derde lid, van de WRO. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit voor zover daarbij goedkeuring wordt verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden lintbebouwing (WL)" dient te worden vernietigd. In verband hiermede behoeft hetgeen appellant voor het overige in beroep heeft aangevoerd geen bespreking meer.
2.8.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 12 oktober 2004, kenmerk DRM/ARB/04/1895A, voorzover het betreft de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden lintbebouwing (WL)", nader aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart;
III.    gelast dat de provincie Zuid-Holland aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 (zegge: honderdzesendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra    w.g. Van Onselen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2005
178-481.
plankaart